ID.nl logo
Bouw je eigen Raspberry Pi-cluster met deze instructies
© Reshift Digital
Zekerheid & gemak

Bouw je eigen Raspberry Pi-cluster met deze instructies

Het aantal Raspberry Pi’s in mijn huis begon onhandelbaar te worden en het kluwen van kabels en voedingsadapters was me al even een doorn in het oog. Ik besloot een aantal van deze Raspberry Pi’s op elkaar te stapelen in een clusterbehuizing, aangesloten op één voeding en één netwerkswitch. Lijkt dat je ook wat? Lees hier dan hoe je voor jezelf een Raspberry Pi-cluster maakt.

Zoals elke zichzelf respecterende Raspberry Pi-fan heb ik door de jaren heen heel wat modellen van het minicomputertje bij elkaar verzameld. Er staan diverse exemplaren in heel mijn huis en zelfs in mijn kippenhok. De Pi’s hebben uiteenlopende doeleinden zoals een ip-camera, domoticacontroller, om sensorgegevens via bluetooth uit te lezen enzovoort.

Een groot deel van die Raspberry Pi’s staat op mijn bureau. Dat levert een kluwen van netwerk- en voedingskabels op, met allerlei bordjes met en zonder behuizing op mijn bureau, en verspreid in en op mijn boekenkasten. Ik vond het tijd om daar een wat nettere oplossing voor te vinden.

Bovendien zetten al die voedingsadapters elk individueel de netspanning om naar een 5V-gelijkspanning voor het computerbordje. Het zou efficiënter zijn als dat één keer gebeurt en dat ik alle Raspberry Pi’s op die ene voeding kan aansluiten. Het zou me ook weer wat extra vrije stopcontacten opleveren.

Al vrij snel realiseerde ik me dat de oplossing was om een computercluster te bouwen van de Raspberry Pi’s. Er zijn diverse projecten online te vinden die dat doen. Zelfs al gebruik ik de Pi’s voorlopig niet als computercluster (enkele computers die als één computer berekeningen uitvoeren), de hardware die ik nodig heb om de voorgaande problemen op te lossen, is exact hetzelfde.

De oplossing ziet er dan ook als volgt uit: de Raspberry Pi’s stapel je in een clusterbehuizing op elkaar. Daardoor nemen ze samen maar weinig plaats in. Elke Pi voed je via een laadstation met meerdere usb-poorten, en sluit je via een platte ethernetkabel aan op een ethernetswitch. De switch en het laadstation plaats je gewoon naast de stapel Pi’s. Als je de kabels kort genoeg houdt, ziet het geheel er heel netjes uit en blijft het vrij compact.

Raspberry Pi-cluster benodigdheden

Bovenstaande uitleg lijkt eenvoudig, maar bij de keuze van de componenten komt heel wat kijken en de juiste keuze hangt ook af van wat je exact met je Raspberry Pi’s wilt doen. In deze DIY leg ik uit welke keuzes ik gemaakt heb voor mijn situatie. Het is één configuratievoorstel, waarop je kunt variëren als je andere vereisten hebt.

De belangrijkste keuze die je eerst dient te maken, is hoeveel Raspberry Pi’s je in je cluster wilt opnemen en welke modellen. Wil je een krachtige rekencluster maken, dan kies je wellicht voor Raspberry Pi 4B’s met 4 GB ram. In mijn geval ging het vooral om het netjes bij elkaar brengen van enkele Raspberry Pi’s die ik al had: een Raspberry Pi 2B, een Raspberry Pi 3B, een Raspberry Pi 3B+ en drie Raspberry Pi 4B’s (van elk model één: met 1 GB, 2 GB en 4 GB ram). Zo kwam ik dus op een systeem met zes Raspberry Pi’s.

Ik heb in het boodschappenlijstje geen ventilatoren voorzien, maar voor de beste prestaties heb je die wel nodig, zeker bij de Raspberry Pi 4. In plaats van een afzonderlijke HAT met ventilator voor elke Raspberry Pi zou je ook een tafelventilator op je cluster kunnen richten.

Elk van die Raspberry Pi’s heeft een micro-sd-kaart nodig voor het besturingssysteem. Strikt gezien kun je ze ook zonder lokale opslag laten opstarten. Dan downloaden ze via het netwerk hun besturingssysteem. Maar ik raad aan om eerst de hele opstelling toch eens te testen op de normale manier met een micro-sd-kaart in elke Raspberry Pi.

Dat gezegd hebbende, is dit het lijstje dat ik hanteerde:

Clusterbenodigdheden

  • ILS acrylclusterbehuizing met 6 lagen (€ 20,-)
  • TP-Link LS108G 8-poorts gitabit-ethernetswitch (€ 25,-)
  • set van 7 platte Cat7-ethernetkabels 25 cm (€ 3,81)
  • Anker PowerPort 12 A 60 W laadstation met 6 poorten (€ 29,-)
  • 2x set van 4 usb-c-laadkabels 25 cm (2x € 9,-)
  • 6x Open-Smart 10-Segment Mini Battery Display (6x € 1,30)
  • 40x m/f-jumperwires 20 cm (€ 4,95)
  • 830-punts breadboard (€ 6,95) Cluster van 6 Raspberry Pi 4’s
  • 6x Raspberry Pi 4 Model B 1 GB ram (6x € 39,95)
  • 6x 8 GB micro-sd-kaart (6x € 8,99)

Totale kostprijs: ca. € 409,-

Clusterbehuizing in elkaar schroeven

Als je op internet zoekt naar ‘raspberry pi cluster case’ vind je al snel talloze mogelijkheden om meerdere Raspberry Pi’s in één behuizing te steken, voor elk budget. Op Amazon vond ik voor 20 euro een acrylclusterbehuizing voor zes Raspberry Pi’s. Dit soort stapelbare behuizingen is een populaire en niet al te dure oplossing, en nog leuk om te zien ook omdat ze transparant zijn.

De Raspberry Pi’s zijn niet volledig beschermd, want er zit alleen boven en onder elk processorbordje een plaatje. Maar een voordeel van deze opstelling is dat ze gemakkelijk uit te breiden is: als je later nog Raspberry Pi’s aan je cluster wilt toevoegen, hoef je alleen maar enkele plaatjes en bijbehorende afstandshouders bij te kopen (op voorwaarde dat je voeding en netwerk de uitbreiding aankunnen uiteraard).

©PXimport

Als je de foto’s van de behuizing bekijkt, is de verleiding groot om eerst de hele toren op te bouwen en dan de Raspberry Pi’s erin te monteren. Maar het is eenvoudiger om elke Pi laag voor laag direct op zijn bodemplaatje te monteren. Let daarbij op: plaats de micro-sd-kaart boven de uitsparing aan de zijkant en plaats de ELPIDA-chip aan de onderkant van de oudere Pi-modellen (de Pi 4 heeft deze niet) boven de uitsparing net naast het midden van het plaatje.

Gebruik de langere schroefjes om de Raspberry Pi vast te zetten op het plaatje, met de meegeleverde plastic moeren tussen de bodemplaat en de Raspberry Pi, en de kleinere metalen moeren bovenaan de Raspberry Pi. De grotere moeren zijn om de afstandshouders helemaal onderaan vast te zetten aan het onderste bodemplaatje en de grotere schroeven zijn om de afstandshouders helemaal bovenaan vast te zetten aan het afdekplaatje met het logo van de Raspberry Pi erop. Draai alles niet muurvast. Dat is niet nodig voor de stabiliteit en het maakt het alleen maar moeilijker om de behuizing later weer te demonteren.

Op het eerste gezicht lijken alle plaatsen uitwisselbaar en denk je dat het niet uitmaakt waar je elke Pi plaatst. Toch denk je hier maar beter goed over na voordat je de hele stapel monteert. Hangt er aan een van je Pi’s namelijk een extra kabel, bijvoorbeeld voor een externe harde schijf, of heb je er een usb-transceiver voor Z-Wave of iets anders dat uitsteekt aan hangen, plaats die Pi dan bij voorkeur onderaan, zodat je geen kabels of uitsteeksels al te hoog hebt waarachter je per ongeluk kunt blijven hangen.

Heb je een HAT met display op een Pi staan, plaats die dan bovenaan. En steek je een Pi in de clusterbehuizing die je zo nu en dan er uit wilt halen om hem op een andere plaats te gebruiken, plaats die dan onderaan of bovenaan, zodat hij gemakkelijk te demonteren is. De nieuwere modellen, zeker de Raspberry Pi 4, plaats je (in geval van een mix van oude en nieuwe modellen) ook het best bovenaan: deze genereren meer warmte en warmte stijgt, dus bovenaan kan die het snelste weg.

©PXimport

Over de voeding

Al die Raspberry Pi’s met een eigen voeding van stroom voorzien is geen nette oplossing. Gelukkig bestaan er laadstations die meerdere apparaten tegelijk via usb van stroom kunnen voorzien. Populaire laadstations voor Raspberry Pi-clusters zijn die van Anker, vooral de versies met zes poorten en tien poorten.

Uiteraard kies je voor een laadstation met voldoende poorten voor je cluster. In mijn geval kwam de versie met zes poorten goed uit voor mijn cluster met zes Raspberry Pi’s. Wil je de volledige opstelling via het laadstation voeden, dan dien je een extra poort te voorzien en naar een ethernetswitch te zoeken die via usb te voeden is. In mijn geval vond ik de meerkosten van een laadstation met meer poorten en een duurdere switch niet opwegen tegen die ene voeding minder die ik dan nodig zou hebben.

De aansluiting is eenvoudig. Je koopt gewoon een setje usb-laadkabels en sluit elke Pi zo op het laadstation aan. In het boodschappenlijstje heb ik voor de configuratie met zes Raspberry Pi 4’s allemaal usb-c-laadkabels opgenomen, maar in mijn geval gaat het om drie micro-usb-laadkabels en drie usb-c-laadkabels. Het laadstation steek je dan in het stopcontact, waardoor je zes voedingsadapters en bijbehorende stekkers door één stekker hebt vervangen. Laadkabels van 25 cm zijn net lang genoeg om zes Raspberry Pi’s in een verticale opstelling te voeden met de Anker PowerPort. Je plaatst die laatste het best aan de kant van de voedingspoorten van de Pi’s.

©PXimport

Maar het belangrijkste aan je keuze voor een laadstation is dat het voldoende vermogen moet kunnen leveren aan je Raspberry Pi’s. Ga daarbij uit van het meest extreme scenario. Ik ging daarom uit van het vermogensverbruik van zes Raspberry Pi 4’s op volle kracht. Uit een benchmark van MagPi blijkt dat dit model in een stresstest tot 7 W verbruikt. Ik heb dus zes keer 7 W ofwel 42 W nodig om een veiligheidsmarge te hebben.

De Anker PowerPort levert 60 W, dus dat is ruim voldoende. Maar let op: veel laadstations adverteren niet alleen met hun maximaal vermogen, maar ook met maximale stroomsterktes per poort. Zo levert de Anker PowerPort tot 2,4 A stroom per poort, waaruit je kunt afleiden dat die maximaal 12 W (2,4 A maal 5 V) vermogen per poort levert. Maar als je daadwerkelijk 2,4 A op elke poort zou nodig hebben (wat hier niet het geval is), is dat niet mogelijk, want de totale stroom die het laadstation aan de zes poorten kan leveren is 12 A. Je dient dus na te kijken of het laadstation zowel per poort als in totaal voldoende vermogen kan leveren voor je cluster.

Over het netwerk

Alle moderne Raspberry Pi’s zijn voorzien van wifi, dus de verleiding is groot om daar voor je cluster gebruik van te maken om zo extra kabels uit te sparen, maar een ethernetswitch maakt je netwerkverbindingen toch heel wat betrouwbaarder en sneller. Dat hoeft geen duur model te zijn: voor twee tientjes heb je al een degelijke gigabit-ethernetswitch. Overigens haal je alleen op de Raspberry Pi 4 gigabitsnelheden (de oude modellen hebben een langzamere chip).

Let op dat je switch minstens één poort meer heeft dan het aantal Raspberry Pi’s in je cluster. De Pi’s sluit je elk met een kabel op de switch aan en met één extra kabel sluit je de switch op de rest van je netwerk aan.

Voor de netwerkkabels van je Pi’s kies je het best platte kabels; de klassieke netwerkkabels zijn niet gemaakt om sterk te buigen en nemen dan ook meer plaats in.

©PXimport

Daarna is het een kwestie van de switch en het laadstation in het stopcontact te steken en je Raspberry Pi’s op te starten. De eenvoudigste manier om dat te doen, is om elke Raspberry Pi van een micro-sd-kaart te voorzien met een besturingssysteem zoals Raspbian. Dat kan met een programma als balenaEtcher.

Als je niet al je Raspberry Pi’s continu wilt ingeschakeld hebben, zul je de stroom van individuele Pi’s moeten uitschakelen door de usb-laadkabel uit het laadstation of uit de Raspberry Pi te trekken. Heb je dit om een of andere reden vaak nodig, koop dan een of meerdere usb-laadkabels met ingebouwd knopje om de stroomtoevoer eenvoudig in- en uit te schakelen.

Statusleds

Ik heb lang overwogen om op elke Raspberry Pi een rij ledjes of een klein lcd-schermpje aan te sluiten om zo de status van het cluster te tonen, maar dat verhoogt de prijs significant. Voor de LED SHIM van Pimoroni betaal je bijvoorbeeld al bijna een tientje. Doe dat maal zes en je komt aan bijna zestig euro voor gewoon wat statusleds. Voor die prijs kun je een extra Raspberry Pi 4 kopen, het model met het meeste geheugen zelfs.

Ik vond een leuke lowtech-oplossing in het Mini Battery Display van Open-Smart. Voor 1,30 euro per stuk vind je dit kleine printplaatje met leds op AliExpress. Het bevat een ledbalk met tien segmenten, die je kunt aansturen om bijvoorbeeld de processorbelasting of cpu-temperatuur aan te duiden. Er bestaan versies in allerlei kleuren en met allerlei aantallen segmenten. Let op: de tiensegment-versie heeft eigenlijk maar zeven onafhankelijk werkende segmenten: de eerste twee, de zesde en de zevende en de achtste en de negende worden samen aangestuurd.

©PXimport

Het ledbordje bevat een TM1651-chip en heeft vier pinnen: GND, VCC (5 V), DIO en CLK. Die twee laatste zijn de pinnen waarop je data doorstuurt aan de chip om te kiezen welke segmenten je wilt doen oplichten. Bij de aankoop ontving ik een datasheet (in het Chinees) en een spaarzaam (in het Engels) becommentarieerde C++-bibliotheek en Arduino-code.

Sluit eerst het bordje aan op de gpio-pinnen van je Raspberry Pi en wel als volgt: VCC sluit je op 5 V aan (pin 4), GND op GND (pin 6), DIO op BCM23 (pin 16) en CLK op BCM24 (pin 18). Zie https://pinout.xyz voor de pinnummers van de Raspberry Pi.

Ik heb gezocht naar code om het ledbalkje aan te sturen op de Raspberry Pi, maar blijkbaar bestond die niet. Omdat mijn (al dan niet passieve) kennis van programmeertalen iets vlotter is dan van het Chinees, heb ik de code van de C++-bibliotheek gelezen. Die bleek heel verstaanbaar, maar ze werkte niet eens. Door de C++-code van een ander vergelijkbaar ledbalkje te bekijken dat wel werkte en wat concepten uit beide projecten te combineren, slaagde ik er na wat experimenteren in om Python-code te schrijven om het ledbalkje aan te sturen.

Je installeert het Python-programma als volgt op Raspbian:

sudo pip3 install rpi-mini-battery-display

Daarna kun je naar believen het ledbalkje aansturen om de processorbelasting van je Raspberry Pi aan te geven:

rpi-mini-battery-display --processor

Zie de projectpagina op PyPI voor verdere instructies en extra mogelijkheden.

Zes van deze ledbalkjes passen precies op een breadboard, dus dat kun je voor of op de clusterbehuizing van je zes Raspberry Pi’s plaatsen. En zo heb je een goedkoop statusschermpje voor je cluster.

©PXimport

Wat kan beter?

Ik heb heel veel tijd in de voorbereiding en het uitzoeken van de juiste componenten gestoken, waardoor het cluster eigenlijk onmiddellijk bruikbaar was. Maar zoals altijd maak je een eerste keer toch verkeerde keuzes. In mijn drang om mijn Pi-cluster zo compact mogelijk te houden, heb ik de kabellengtes eigenlijk iets te krap genomen, wat mijn opties voor de opstelling beperkt.

Voor een verticale opstelling zijn de netwerkkabels van 25 cm echt te kort, waardoor ik de switch verticaal tegen de clusterbehuizing moet vastsnoeren of ze half zwevend op de ondergrond moet laten rusten. Het eerste is niet optimaal voor de warmteontwikkeling, het tweede niet netjes. Ook had ik redelijk dikke platte kabels gekocht, met een hoge stijfheid; dunnere flexibele kabels waren beter geweest. Hetzelfde probleem had ik met de laadkabels: omdat die zo stijf zijn, moet het laadstation half zwevend op zijn kant liggen.

Als ik de behuizing horizontaal opstel, met alle Pi’s op hun kant met de gpio-header onderaan, zijn de netwerkkabels niet het probleem (ze zijn dan zelfs eigenlijk te lang), maar de voedingskabels zijn dan iets te kort, waardoor het laadstation volledig in de lucht zweeft of op een verhoging gestabiliseerd moet worden. De horizontale opstelling met laadstation op een verhoging is voorlopig mijn voorkeursopstelling van dit cluster.

Conclusie

Op de kabels na ben ik eigenlijk heel tevreden met dit cluster. Maar ik wil nog enkele zaken verder uitwerken. Allereerst wil ik er een écht cluster van maken, met Kubernetes. Vorig jaar heb ik stuk voor stuk allerlei diensten die thuis draaien gemigreerd naar Docker-containers, verspreid over mijn nas en enkele Raspberry Pi’s. Met Kubernetes kan ik die automatisch over mijn Raspberry Pi-cluster verdelen zodat de Pi’s allemaal gelijkmatig belast zijn.

Een systeem als dit schreeuwt ook om een meer netwerkgebaseerde implementatie. Momenteel heeft elke Pi in het cluster zijn eigen micro-sd-kaartje waarvan het zijn besturingssysteem opstart en waarop het zijn gegevens opslaat. Maar als je een nas hebt, is het maar een kleine stap om van gedeelde opslag op je nas gebruik te maken voor je Pi’s.

Als je dan ook nog de images voor de besturingssystemen van de Pi’s op een nfs-server plaatst en de Pi’s via een netboot-server van deze images laat opstarten op het netwerk, heb je zelfs geen micro-sd-kaartjes meer nodig.

Maar hoewel ik nog heel wat aan dit cluster wil uitbreiden, doet hij zijn werk al goed. Ik probeer nu sneller nieuwe zaken op mijn Raspberry Pi’s uit omdat ik er geen werkloze Raspberry Pi’s meer voor uit een doos hoef te halen. En mijn bureau ziet er heel wat netter uit

▼ Volgende artikel
Oliebollen bakken in de airfryer, kan dat?
© sara_winter - stock.adobe.com
Huis

Oliebollen bakken in de airfryer, kan dat?

De geur van versgebakken oliebollen hoort bij december. Toch ziet niet iedereen het zitten om met een pan heet vet aan de slag te gaan. Oliebakken in de airfryer lijkt dan een aantrekkelijk alternatief: minder luchtjes en ook nog eens minder vet. Maar levert bakken in een airfryer dezelfde oliebol op, of moet je toch de frituurpan uit het vet halen?

In dit artikel

Je leest waarom je geen klassieke oliebollen kunt bakken in een airfryer en wat daar technisch misgaat. Ook leggen we uit wat je wel voor oudjaarsalternatief kunt maken met de airfryer én hoe je de airfryer slim gebruikt om gekochte oliebollen weer knapperig en warm te maken.

Lees ook: Ontdek de minder bekende functies van je airfryer

Oliebollen bakken in de airfryer, kan dat? Het korte antwoord is duidelijk: nee, een traditionele oliebol bak je niet in een airfryer. Klassiek oliebollenbeslag is vloeibaar en heeft direct contact met hete olie nodig om zijn vorm en structuur te krijgen. Een airfryer is in de basis een compacte heteluchtoven. Zonder een bad van hete olie kan het beslag niet snel genoeg stollen. Wie het toch probeert, ziet het deeg door het mandje zakken of uitlopen tot een platte, taaie schijf. Dat ligt niet aan het recept, maar aan de techniek.

Waarom hete olie onmisbaar is

Zodra je het beslag van de oliebol in de hete olie van de frituurpan schept, ontstaat er vrijwel direct een korstje om de buitenkant. Binnen in de bol ontstaat stoom, waardoor de bol uitzet en luchtig wordt. Die combinatie van afsluiten en opblazen zorgt voor de typische oliebolstructuur. In een airfryer ontbreekt die directe warmteoverdracht. Hete lucht is simpelweg minder krachtig dan hete olie. Zonder direct contact met heet vet kan het beslag niet snel genoeg stollen. Daardoor blijft een echte oliebol uit de airfryer onmogelijk.

©Gegenereerd door AI

Wat wel kan: kwarkbollen uit de airfryer

Wie toch iets zelf wil maken in de airfryer, moet het klassieke oliebollenbeslag loslaten. Met een steviger beslag, bijvoorbeeld op basis van kwark, kun je ballen vormen die hun vorm behouden. Deze bollen garen prima in de hete lucht en krijgen een mooie bruine buitenkant. De uitkomst lijkt qua vorm op een oliebol, maar de structuur is compacter en de smaak meer broodachtig. Denk aan iets tussen een zoet broodje en een scone. Lekker, lichter en prima als alternatief, maar: het is geen oliebol zoals je die van de kraam kent.

Kwarkbollen uit de airfryer

Meng 250 gram volle kwark met 1 ei en 50 gram suiker tot een glad mengsel. Voeg vervolgens 300 gram zelfrijzend bakmeel toe, samen met een snuf zout. Meng alles kort tot een samenhangend deeg. Het deeg moet stevig zijn en nauwelijks plakken. Is het te nat, voeg dan een beetje extra bakmeel toe. Wie wil, kan rozijnen, stukjes appel of wat citroenrasp door het deeg mengen.

Bestuif je handen licht met bloem en draai ballen ter grootte van een kleine mandarijn. Leg ze met wat ruimte ertussen in het mandje van de airfryer, eventueel op een stukje bakpapier. Bak de bollen in ongeveer 12 tot 15 minuten op 180 graden. Halverwege kun je ze voorzichtig keren zodat ze gelijkmatig bruin worden.

Laat de bollen kort afkoelen en bestuif ze eventueel met poedersuiker. Vers zijn ze het lekkerst, maar ook lauw blijven ze prima eetbaar.

Wat ook goed kan: oliebollen opwarmen in de airfryer

Waar de airfryer wel echt tot zijn recht komt, is bij het opwarmen van gekochte oliebollen. In de magnetron worden ze snel slap en taai. In de airfryer gebeurt het tegenovergestelde. Door de bollen een paar minuten op ongeveer 180 graden te verwarmen, wordt de korst weer knapperig en warmt de binnenkant gelijkmatig op. Je oliebollen smaken weer alsof je ze net gebakken (of gehaald) hebt!

Samenvatting

Wil je de échte oliebol, dan heb je twee opties: zelf bakken in een frituurpan of halen bij de kraam. Bakken in de airfryer kan niet, omdat vloeibaar beslag niet geschikt is voor hete lucht. Je kunt bijvoorbeeld wel kwarkbollen maken, maar dat is toch anders. De grootste winst zit in het opwarmen van kant-en-klare oliebollen: in de airfryer gaat dat snel, ze worden heerlijk knapperig en je hebt geen last van frituurlucht in huis.


Nog even niet aan denken...

...maar voor 1 januari, je goede voornemens

🎆 Vuurwerk op je Galaxy Smartphone? 👇

View post on TikTok
▼ Volgende artikel
Zo krijg je oude randapparatuur weer werkend onder Windows 10 en 11
© ID.nl
Huis

Zo krijg je oude randapparatuur weer werkend onder Windows 10 en 11

Het spreekwoord 'krakende wagens lopen het langst' gaat helaas vaak niet op in de computerwereld. Moderne systemen reageren soms allergisch op oudere hardware. Toch zijn er methoden en slimme trucs om zulke apparaten te laten werken onder Windows 10 of 11.

Dit gaan we doen

Je hebt nog een oudere printer, scanner of ander randapparaat in de kast liggen. Weggooien kan, maar het is duurzamer en goedkoper als je het toestel weer aan de praat krijgt op je moderne Windows-systeem. Zulke apparatuur wordt helaas niet altijd meteen herkend. Fabrikanten bieden namelijk vaak geen ondersteuning meer en Windows bevat lang niet alle stuurprogramma's (drivers) voor oudere apparaten.

Toch is er meer mogelijk dan je denkt. We laten stap voor stap zien wat je kunt doen als Windows het apparaat niet herkent, als de juiste driver ontbreekt of niet compatibel is, en als Windows de installatie weigert. We gaan ook kort in op alternatieve methoden, zoals compatibiliteitsmodi, universele drivers en virtualisatie. Sommige technieken zijn eenvoudig, andere vragen iets meer inspanning en technische kennis. Het loont in elk geval de moeite om het apparaat weer aan de praat te krijgen.

Apparaat niet herkend

Wanneer je een oud apparaat aansluit, kan het gebeuren dat Windows het niet herkent.. Daardoor verschijnt het niet in de lijst met apparaten. Je controleert dit door via een klik met rechts op de Windows-knop Apparaatbeheer te openen. Verschijnt hier iets als 'Onbekend apparaat' of zie je een geel driehoekje of vraagteken, dan heeft Windows het apparaat wel fysiek herkend, maar geen juiste driver gevonden. Je leest hier meer over bij de passage Driverprobleem. Mogelijke oorzaken zijn het ontbreken van een plug-and-playdriver of een verouderd aansluitingstype.

Je kunt dan verschillende dingen proberen. Controleer eerst de aansluiting en de stroomvoorziening. Zorg dat het apparaat juist is aangesloten en ingeschakeld. Bij usb-apparaten helpt het soms een andere poort te proberen. Oudere usb1.1-apparaten werken vaak beter via een usb2.0-poort of een usb-hub met eigen voeding dan via een usb3.0-poort. Heeft je pc nog een parallelle of seriële poort? Controleer dan in het systeem-BIOS of deze is ingeschakeld. Heeft je toestel zo'n poort niet, dan ben je meestal aangewezen op een adapter (zie de passage Aansluitingen).

Een apparaat dat niet wordt herkend, is niet te vinden in Apparaatbeheer.

Handmatige installatie

Je kunt het apparaat ook handmatig proberen te installeren. Misschien heb je nog een cd-rom met de installatiebestanden, zodat het zo lukt. Heeft je pc geen cd-station meer, dan sluit je een extern cd-station aan of kopieer je de bestanden op een andere pc met cd-station naar een usb-stick. Je kunt er ook een iso-bestand van maken en dit met een dubbelklik als virtuele schijf koppelen op je pc. Je kunt dit doen met bijvoorbeeld Burnaware Free. Ga naar www.burnaware.com en kies voor ISO-bestand aanmaken.

Heb je geen cd-rom? Start dan Apparaatbeheer, open het menu Actie en kies Oudere hardware toevoegen. Kies De hardware opsporen en automatisch installeren, geef het hardwaretype aan, zoals Beeldapparaten of Draagbare apparaten, en selecteer het juiste product en model. Heb je zelf een geschikte driver gevonden (bijvoorbeeld op de site van de producent), klik dan op Bladeren en verwijs naar het installatiebestand (inf).

Voor printers open je Instellingen in Windows en kies je Bluetooth en apparaten / Printers en scanners. Klik op Apparaat toevoegen en kies bij De printer die ik wil gebruiken, staat niet in de lijst voor Handmatig een nieuw apparaat toevoegen. In het dialoogvenster laat je Mijn printer is iets ouder. Help mij met zoeken geselecteerd. Werkt dat niet, probeer dan Een lokale printer of een netwerkprinter toevoegen met handmatige instellingen, waarna je de juiste poort en het stuurprogramma kiest. Klik hier ook op Windows Update: zo is de kans groter dat Windows alsnog de juiste driver ophaalt. Je kunt ook een vergelijkbaar model uit de lijst proberen.

De wizard Hardware toevoegen laat je eerst uit een productcategorie kiezen.

Soorten aansluitingen

Gaat het om oudere apparaten, dan hebben die vaak een interface die je op moderne pc's niet meer vindt, zoals een parallelle of seriële aansluiting of firewire. Voor parallel gebruik je een usb-naar-parallel-adapter (meestal usb-A naar 36-pins Sub-D). De printer verschijnt dan als 'USB Printing Support' en werkt vaak met generieke drivers. Sommige oude drivers verwachten een echte LPT-poort met een logische naam als LPT1. Je kunt dan de gedeelde usb-printerpoort mappen naar LPT1 met het opdrachtprompt-commando

net use LPT1: "\\localhost\<printershare>" /persistent:yes

(met net use LPT1: /delete verwijder je deze koppeling). <printershare> is de gedeelde printernaam, zoals ingesteld via Instellingen in Windows: klik op de printernaam, kies Printereigenschappen en open het tabblad Delen. Zo kun je vaak nog printen vanuit oude DOS- of Windows-apps.

Voor een seriële poort (met een DB9 RS232-kabel) gebruik je eveneens een usb-adapter, liefst met FTDI-chip en aangesloten op een usb2.0-poort. Mogelijk moet je eerst de adapterdriver installeren voordat deze in Apparaatbeheer verschijnt (onder een naam als '[…] COMx'). Om het juiste poortnummer (zoals COM1) in te stellen, klik je met rechts op het apparaat, open je Poortinstellingen en klik je op Geavanceerd.

Koop altijd adapters van goede kwaliteit (en van een bekend merk), aangezien goedkopere exemplaren zich niet altijd aan de specificaties houden.

Voor firewire kun je de installatie van een PCIe-naar-firewire (IEEE 1394) adapterkaart overwegen. Met de Microsoft 1394 OHCI Legacy Driver activeer je deze vervolgens in Windows 10/11 en kun je bijvoorbeeld een oude DV-camera of audio-interface aansluiten. Klik hier voor een downloadlink met instructies.

De LPT-poort wordt semipermanent aan de gedeelde usb-printerpoort gekoppeld.

Driverprobleem

Wanneer Windows het apparaat herkent via een van bovenstaande stappen, blijft het afwachten of er een geschikte driver voor Windows 10/11 beschikbaar is. Je kunt eerst een generieke driver proberen, die vaak via de Windows-updatefunctie beschikbaar is. Klik in Apparaatbeheer met rechts op het apparaat, kies Stuurprogramma bijwerken en klik vervolgens op Automatisch zoeken naar stuurprogramma's / In Windows Update zoeken naar bijgewerkte stuurprogramma's.

Soms vind je geschikte drivers bij de optionele updates. Ga hiervoor naar Instellingen, kies Windows Update / Geavanceerde opties / Optionele updates en open Stuurprogramma-updates. Je kunt ook zoeken naar een basisdriver, add-onmodule of universele driver van de fabrikant, zoals de (Smart) Universal Printer Driver van HP.

Vind je geen driver op de site van de fabrikant, dan kun je er ook zelf naar googelen op basis van het hardware-ID. Start Apparaatbeheer, klik met rechts op het apparaat (eventueel bij Andere apparaten of Onbekend apparaat), kies Eigenschappen en open het tabblad Details. Stel Eigenschap in op Hardware-id's. Klik met rechts op een gevonden ID, kies Kopiëren en plak dit met Ctrl+V in een zoekmachine als Google. Mogelijk levert dit een geschikte driver op.

Heb je nog een driver voor Windows 7 of ouder, probeer dan de installatie in compatibiliteitsmodus. Klik met rechts op het installatieprogramma, kies Eigenschappen en ga naar het tabblad Compatibiliteit. Zet een vinkje bij Dit programma uitvoeren in compatibiliteitsmodus voor en kies de laatst ondersteunde versie, zoals Windows 7 of Windows XP (Service Pack 2). Door ook Dit programma als administrator uitvoeren te selecteren, vergroot je de kans dat Windows de oudere driver alsnog aanvaardt, zeker als het geen 'kernel-driver' met volledige systeemrechten betreft (zie ook de passage Driverblokkade). Dit is ons bijvoorbeeld al gelukt voor een Canon Pixma iP4200-printer.

Lees ook: De perfecte printer kiezen? Hier moet je op letten

Soms zitten driverupdates wat verstopt bij de optionele updates.

Alternatieve drivers

Je kunt ook op zoek gaan naar alternatieve, niet-officiële stuurprogramma's. Er zijn verschillende community's en fora die voor populaire oudere apparaten aangepaste drivers aanbieden of INF-bestanden hebben aangepast om ze onder nieuwere Windows-versies te laten werken.

Voor scanners is de alternatieve software van VueScan populair. Deze ondersteunt bijna achtduizend oude scanner-modellen en werkt vaak prima, al is de software niet gratis (vanaf circa 19 euro per jaar). Een proefversie is wel beschikbaar (je kunt eventueel een wegwerpadres gebruiken), zodat je kunt nagaan of je scanner werkt onder Windows 10/11.

Voor printers is het Gutenprint-driverpakket bekend, voorheen bekend als Gimp-print, al is dit alleen beschikbaar voor Linux en macOS. We hebben helaas niet de ruimte om hier dieper op in te gaan, maar je kunt een al dan niet virtuele Linux-machine op je netwerk opzetten (ook op een Raspberry Pi) en hierop Gutenprint installeren. Vervolgens deel je de printer zodat je deze ook op je Windows-pc kunt gebruiken. Voor scanners bestaat een vergelijkbaar project: Scanner Access Now Easy, eveneens voor Linux.

De kans is groot dat je met VueScan je oude scanner nog prima aan de praat krijgt.

Driverblokkade

Het kan gebeuren dat er wel een driver beschikbaar is, maar dat Windows 10/11 de installatie blokkeert. Mogelijk is de driver technisch incompatibel, bijvoorbeeld een 32bit-driver op een 64bit-systeem (Windows 11 is altijd 64 bit), of een kerneldriver die noodzakelijke kernelfuncties mist doordat deze niet meer worden ondersteund door het geüpdatete besturingssysteem. In dit geval kun je nog de compatibiliteitsmodus proberen (zie de passage Driverprobleem), maar het resultaat blijft onzeker. Je maakt dan meer kans via een virtuele machine met een oudere Windows-versie, zoals Windows 10 voor 32bit-drivers.

Soms blokkeert Windows 10/11 de installatie omdat de (kernel)driver niet digitaal is ondertekend. Ben je zeker dat het om een betrouwbare driver gaat, dan kun je deze controle tijdelijk uitschakelen. Open Instellingen, kies Systeem / Systeemherstel en klik tweemaal op Nu opnieuw opstarten. Kies vervolgens Problemen oplossen / Geavanceerde opties / Opstartinstellingen en klik op Opnieuw opstarten. In het menu dat verschijnt, kies je optie 7: Afdwingen van stuurprogrammahandtekening uitschakelen. Windows start nu zonder handtekeningcontrole, zodat je de driver kunt installeren. Bij de volgende herstart is de controle weer actief, maar de driver blijft werken.

Ga je liever voor een iets doortastender aanpak? Voer dan de Opdrachtprompt uit als administrator, voer het commando bcdedit /set TESTSIGNING ON in en herstart je pc. Deze draait dan in testmodus, zie de indicatie rechtsonder. Installeer de driver en voer daarna meteen bcdedit /set TESTSIGNING OFF uit, gevolgd door een herstart om terug normaal te werken.

Deze Windows draait tijdelijk in een (minder veilige) testmodus.

Virtueel alternatief

Lukt het niet om je oude apparaat met een van de bovenstaande workarounds aan de praat te krijgen binnen Windows 10/11, dan zit er weinig anders op dan een ouder of ander besturingssysteem te gebruiken. Het handigst is om dit als virtuele machine (VM) bovenop je huidige Windows te draaien. Binnen deze VM installeer je dan de originele driver en software voor het apparaat.

Geschikte gratis tools zijn Oracle VirtualBox en VMware Workstation Pro (na registratie op https://support.broadcom.com). Via bijvoorbeeld https://archive.org kun je naar schijfkopiebestanden zoeken en downloaden. Wij vonden er onder meer diverse Windows XP-iso-bestanden en installeerden een exemplaar in VirtualBox.

Dit kan als volgt. Start VirtualBox, klik op Nieuw en vul de gegevens in, zoals Microsoft Windows XP (32-bit). Bij ISO-image verwijs je naar je download. Vink Overslaan zonder toezicht aan, klik op Afmaken en vervolgens op Starten. Volg de installatie-instructies. Je bezit of vindt wellicht een geldige licentie voor deze oude Windows.

Koppel het apparaat aan een fysieke poort op je pc en geef deze vervolgens door aan de VM, zodat de virtuele Windows het apparaat herkent. Dit kan vanuit het menu Apparaten in het venster met een opgestarte VM.

Bij printers kun je ook delen via het VM-netwerk, zodat je vanuit je gewone Windows via het netwerk kunt printen naar de VM. Selecteer de (uitgeschakelde) VM in VirtualBox, kies Instellingen, open Netwerk en vink Netwerkadapter inschakelen aan. Stel eventueel Gekoppeld aan in op Bridged Adapter zodat de VM een ip-adres krijgt binnen hetzelfde netwerk als je host-pc.

Een oude HP-printer werd succesvol op een virtuele Windows XP geïnstalleerd.

Extra tips

Soms brengen fabrikanten firmware-updates uit die de compatibiliteit met een nieuwer besturingssysteem verbeteren. Het kan dus lonen om de firmware van het apparaat te controleren en eventueel te updaten. Raadpleeg hiervoor de bijbehorende instructies. Het is ook mogelijk dat sommige apparaten, zoals printers, een legacy- of compatibiliteitsmodus hebben, waardoor ze wel ondersteund worden door Windows of een generieke driver. Raadpleeg ook hiervoor de handleiding.

Tot slot nog een tip die we met enige terughoudendheid geven. Vind je geen geschikte driver op de website van de fabrikant, probeer dan eventueel een gratis tool als IObit Driver Booster of Snappy Driver (Lite). Soms halen deze nog een oude driver uit de online Microsoft Update Catalog die werkt. Dit kan helaas ook zomaar fout gaan, dus maak vooraf zeker een herstelpunt. Let ook op dat je geen ongewenste extra's mee installeert.

Driver-installers: als het echt niet anders kan, en nadat je een herstelpunt hebt gemaakt.

 Nieuwe printer nodig? Kijk op Kieskeurig.nl/prijsdalers om voor de beste deal!

Inkt en cartridges

Voor je printer