ID.nl logo
Een virtueel netwerk met VirtualBox
© PXimport
Huis

Een virtueel netwerk met VirtualBox

Misschien wil je eens kennismaken met een ander besturingssysteem, zoals een bepaalde Linux-distributie of een Windows-previewbuild. Of je wilt graag een testlab opzetten voor je experimenten met penetratietests of ethisch hacken. In beide gevallen biedt virtualisatie een uitweg. We tonen hoe je met het gratis VirtualBox niet alleen virtuele machines, maar ook heuse virtuele netwerken opzet, voor diverse scenario’s.

Code downloaden

In dit artikel worden wat voorbeelden van stukken code gegeven. Omdat overtikken van code erg foutgevoelig is, kun je die code ook downloaden en daarna bekijken of kopiëren. Zie het bestand code-virtualbox.txt, beschikbaar via

Een eenduidige definitie van virtualisatie geven is lastig, aangezien er diverse virtualisatietypen bestaan. De twee bekendste zijn applicatievirtualisatie (waarbij toepassingen worden geïsoleerd van het onderliggende besturingssysteem en van andere programma’s door ze in een zogenoemde sandbox te stoppen) en systeemvirtualisatie. Bij dit tweede type zorgt een virtuele-machinemanager (VMM), oftewel hypervisor, ervoor dat er meerdere besturingssystemen gelijktijdig op één fysieke machine kunnen draaien door voor elk besturingssysteem de nodige hardware te emuleren. Dat kan via een zogenoemde native of bare-metal-hypervisor, die rechtstreeks op de hardware draait zonder onderliggend besturingssysteem, zoals Microsoft Hyper-V en VMware vSphere/ESXi. Of je zet een hosted hypervisor in, die bovenop een conventioneel besturingssysteem draait, zoals VMware Workstation, Parallels Desktop en Oracle VM VirtualBox. Hypervisors van het eerste type zijn doorgaans stabieler en performanter, maar hypervisors van het tweede type laten zich makkelijker installeren en kunnen met meer diverse hardware overweg.

In deze masterclass focussen we ons op dit tweede type, op het gratis VirtualBox om specifiek te zijn. We leggen eerst kort uit hoe je een virtuele machine (VM) installeert, maar de nadruk ligt verder vooral op het opzetten van virtuele netwerken.

01 Virtuele schijf

Je vindt VirtualBox op www.virtualbox.org, voor diverse host-besturingssystemen. Wij gaan aan de slag met VirtualBox 6.1 voor Windows. Installeer het programma met de voorgestelde componenten en start de beheermodule op. Klik op Nieuw om een VM te maken en druk op de knop Expertmodus. Geef je VM een Naam en Machinemap (oftewel opslaglocatie) en selecteer Type en Versie voor het virtuele gast-besturingssysteem. Zie je in het uitklapmenu alleen 32bit-versies verschijnen terwijl je echt een x64-cpu en een 64bit-Windows hebt, lees dan eerst het kader ‘Check-up’. Stel een geschikte geheugengrootte in (besef wel dat de ingestelde hoeveelheid geheugen niet beschikbaar is voor je host-besturingssysteem zolang je VM draait), laat de optie Nieuwe virtuele harde schijf aanmaken geselecteerd en kies Aanmaken. Selecteer een geschikte bestandsgrootte voor de virtuele schijf. Je laat dit het best staan op Dynamisch gealloceerd, zodat de schijf tot het ingestelde plafond kan meegroeien naargelang de behoefte. Doorgaans kies je het standaardtype VDI voor je virtuele schijf. Bevestig met Aanmaken, waarna de schijf in het beheervenster opduikt.

©PXimport

Check-up

Hypervisors stellen doorgaans wel de nodige hardware-eisen, vooral wat de cpu betreft. Zo heb je meestal een 64bit-processor nodig die SLAT (Second Level Address Translation) en virtualisatie ondersteunt. Gelukkig ondersteunen de meeste moderne cpu’s van AMD en Intel die functies. Je controleert het best vooraf in je UEFI/BIOS of deze functie daadwerkelijk is ingeschakeld. Je vindt die ongetwijfeld in een menu als Advanced CPU Configuration, Northbridge of Chipset (bij items als AMD-V of Intel VT). Lukt het je toch niet om virtuele machines te starten, ga dan na of je al een bare-metal-hypervisor zoals Hyper-V hebt draaien, want die verhindert dat een hosted hypervisor zijn werk kan doen. In Windows 10 druk je hiervoor op Windows-toets+R, voer je optionalfeatures uit en kijk je bij Hyper-V.

©PXimport

02 Virtueel besturingssysteem

Geen VM zonder virtueel besturingssysteem natuurlijk en dat regel je als volgt. Selecteer de nieuw aangemaakte schijf en klik op Starten. Via het mapicoon en de knop Toevoegen verwijs je naar een (gedownload) schijfkopiebestand, bijvoorbeeld van een Linux-distributie (meestal een iso-bestand). In principe kun je ook naar een usb-stick met een live-besturingssysteem verwijzen (zie het kader ‘Usb-stick’). Selecteer het toegevoegde schijfkopiebestand, klik op Kiezen en op Start, waarna je het virtuele besturingssysteem op de gebruikelijke manier installeert.

Goed om weten, is dat VirtualBox voor veel gastsystemen extra stuurprogramma’s en systeemtoepassingen biedt. Die installeert je als volgt: start je VM op, open het menu Apparaten en kies Invoegen Guest Additions CD-image. Dit cd-image verschijnt dan als een virtueel station in je gast-besturingssysteem. Open dit en voer VBoxWindowsAdditions uit. Je kunt nu bijvoorbeeld vanuit het menu Apparaten / USB-apparaten een usb-stick aan het besturingssysteem toewijzen, en het klembord en mappen delen tussen host en gast.

©PXimport

Usb-stick

Met enige moeite (en met behulp van de opdrachtregelversie van VirtualBox) krijg je ook een live-besturingssysteem op een usb-stick in VirtualBox aan de praat. Plug de stick in je pc en open Windows Schijfbeheer (druk op Windows-toets+R en voer diskmgmt.msc uit), waar je het schijfnummer van de stick noteert (Schijf

©PXimport

Huidig besturingssysteem

Het is ook mogelijk je huidige Windows-installatie te virtualiseren om er bijvoorbeeld op hetzelfde of een ander toestel mee te experimenteren. Dat kan met behulp van de al wat oudere tool Disk2vhd. Na de installatie start je de toepassing op en plaats je een vinkje bij je Windows-volume en bij het (kleine) systeemvolume. Haal het vinkje weg bij Use Vhdx, maar laat het staan bij Use Volume Shadow Copy. Vul een geschikte locatie en naam in, en bevestig met Create. Het hele proces kan behoorlijk lang duren. Na afloop start je dan VirtualBox op, maak je een nieuwe VM, kies je bij Harde schijf de optie Bestaand virtuele harde schijf-bestand gebruiken en verwijs je naar het vhd-bestand.

©PXimport

03 NAT

Als je in de beheermodule van VirtualBox met rechts klikt op een (bij voorkeur afgesloten) VM en Instellingen / Netwerk selecteert, dan merk je dat VirtualBox één virtuele netwerkadapter heeft ingeschakeld en die heeft gekoppeld aan NAT (Network Address Translation). Klik je op Geavanceerd, dan zie je dat VirtualBox als adaptertype wellicht Intel PRO/1000 MT Desktop heeft ingesteld, omdat VirtualBox weet dat het betreffende gast-besturingssysteem de benodigde stuurprogramma’s voor die netwerkadapter heeft.

NAT is het standaardtype, omdat dit een veilige en makkelijke netwerkconfiguratie is (waarbij zo goed als niets hoeft te worden ingesteld). De NAT-modus zorg er namelijk voor dat VirtualBox als een soort router fungeert, tussen elke VM en het host-besturingssysteem. Op deze manier kunnen de VM’s elkaar niet benaderen en kunnen externe toestellen evenmin de VM’s bereiken.

In omgekeerde richting kan je VM doorgaans wel het externe netwerk en internet op. Zo kan je VM de zogenoemde loopback-interface van je host benaderen (via het standaardadres 10.0.2.2), evenals eventuele netwerkservices die op de host actief zijn. Dat kan nuttig zijn als bijvoorbeeld een applicatie op je VM een databaseserver nodig heeft die op je host draait.

Een VM krijgt zijn ip-adres van een DHCP-service die actief is in VirtualBox. Bij de eerste netwerkadapter is dat standaard netwerk 10.0.2.0, schakel je een extra virtuele netwerkadapter in (open het tabblad Adapter 2, plaats een vinkje bij Netwerkadapter inschakelen en kies Gekoppeld aan: NAT), dan wordt die aan netwerk 10.0.3.0 gekoppeld enzovoort.

©PXimport

04 Poortdoorverwijzing

Stel, je hebt een of andere netwerkservice op je VM draaien en die wil je nu toch ook bereikbaar maken voor de host of andere machines in je (fysieke) netwerk. Dat is niet zomaar mogelijk in NAT-modus, tenzij je portforwarding inschakelt. Open hiervoor Instellingen / Netwerk van je VM, klik op Geavanceerd / Poortdoorverwijzing en druk op het groene plusknopje. Geef je portforwarding-regel een naam, kies het protocol (TCP of UDP) en vul de velden Hostpoort en Gastpoort in. We nemen de simpele multi-platform MiniWeb HTTP Server als voorbeeld, omdat die zich in een paar seconden laat opzetten (handig voor kleinschalige experimenten). Deze draait standaard op poort 8000, maar wil je die bijvoorbeeld bereiken wanneer je op je host http://localhost:8088 invoert, dan vul je de velden van de portforwarding-regel als volgt in: MiniWeb HTTP Server, TCP, 8088, 8000.

Je hoeft het veld Host IP alleen in te vullen als je het verkeer van een specifieke netwerkinterface op je host wilt doorsturen. Het veld Gast-IP is nodig als je de VM een statisch ip-adres hebt meegegeven.

Je kunt dergelijke netwerkconfiguraties trouwens ook vanaf de Opdrachtprompt regelen via de meegeleverde tool VBoxManage.exe (zie ook het kader ‘Usb-stick’), met de volgende syntax:

vboxmanage modifyvm "<vm-naam>" --natpf<x> "MiniWeb HTTP Server,<protocol>,<host-ip>,<host-poort>,<gast-ip>,<gast-poort>"

Hierbij verwijst <x> naar het nummer van de virtuele netwerkadapter.

Mocht je ooit een netwerkscenario willen opzetten met een vijfde virtuele netwerkadapter (acht is overigens het maximum), dan is VBoxManage de enige manier:

vboxmanage modifyvm "<vm-naam>" –nic5 <netwerktype>

In plaats van <netwerktype> kun je onder meer kiezen uit de opties nat, intnet, bridged, hostonly en natnetwork (in de komende paragrafen worden deze opties individueel besproken).

©PXimport

05 Intern netwerk

Een NAT-constructie is al behoorlijk veilig, maar wil je dat een VM alleen andere VM’s, maar geen externe systemen of internet mag benaderen, dan kies je het best voor Gekoppeld aan: Intern netwerk. Zo’n opzet vertoont flink wat overeenkomst met een Bridged adapter (zie paragraaf 6), maar bij deze laatste loopt alle verkeer over de fysieke netwerkinterface van je host. Dat maakt dat een netwerksniffer als Wireshark via deze weg ook het verkeer tussen je VM’s kan monitoren – wat in bepaalde gevallen juist je bedoeling kan zijn.

Voor ons scenario selecteer je Intern netwerk en kies je de standaard beschikbare optie intnet. Of je tikt hier gewoon zelf de naam voor het internet netwerk in. Wil je andere VM’s van ditzelfde netwerk gebruik laten maken, dan moet je uiteraard ook daar diezelfde naam selecteren.

In het kader ‘Whonix’ illustreren we een slim gebruik van zo’n intern netwerk.

©PXimport

Whonix

De gratis tool Whonix, bedoeld om anoniem te kunnen surfen, illustreert mooi het nut van een constructie met NAT en een intern netwerk. Download het ova-bestand van Whonix, een kant-en-klaar ‘Open Virtual Appliance’, en installeer het in VirtualBox via Bestand / Appliance importeren. Na een snelle import zie je twee VM’s: Whonix-Gateway-XFCE en Whonix-Workstation-XFCE. Bij de gateway zijn twee netwerkadapters ingeschakeld: één gekoppeld aan NAT (om internet te kunnen bereiken) en één gekoppeld aan een intern netwerk (met de naam Whonix). De workstation-VM bevat slechts één adapter, die aan het interne netwerk Whonix is gekoppeld. Je surft vanuit deze VM dan via de gateway, die alle verkeer mooi over het anonimiserende Tor-netwerk laat lopen.

06 Bridged adapter

In paragraaf 5 hebben we al vermeld dat bij het type Bridged adapter alle verkeer via een fysieke netwerkinterface van je host loopt. Dat gebeurt via een zogenoemde netwerk-filter-driver op de host die data van de fysieke netwerkadapter filtert. Hierdoor kan VirtualBox pakketten van die adapter opvangen en ook data injecteren, zodat in zekere zin een softwarematige netwerkinterface wordt gecreëerd. Voor de host lijkt het alsof een VM fysiek aan de netwerkadapter is gekoppeld. De VM kan in principe in twee richtingen met de host communiceren en ook verbinding leggen naar het externe netwerk toe. Zo’n opzet kan bijvoorbeeld handig zijn als je netwerkservices op je VM draait die je bewust makkelijk bereikbaar wilt maken, zonder dat je met poortdoorverwijzing aan de slag moet.

De configuratie is vrij eenvoudig: selecteer Bridged adapter en kies daarna de gewenste fysieke netwerkadapter op je host.

©PXimport

07 Host-only adapter

Wil je je host toegang geven tot je virtuele machines en moeten die ook onderling met elkaar kunnen praten, dan biedt VirtualBox daarvoor de functie Host-only adapter. Communiceren met externe systemen is dan niet zonder meer mogelijk, aangezien je VM’s in dit geval niet zijn verbonden met een fysieke netwerkinterface. Wel wordt op de host een zogenoemde loopback-interface gecreëerd.

Deze setup zie je wel vaker opduiken bij vooraf geconfigureerde OVA-appliances waarbij de verschillende VM’s met elkaar moeten kunnen communiceren, zoals een webserver en een database. Wil je de webserver toch ook bereikbaar maken via internet, dan zou je hiervoor eventueel nog een bridged adapter kunnen instellen, zodat je database veilig afgeschermd blijft.

De configuratie vergt net iets meer werk. Eerst moet je namelijk een geschikte host-only adapter instellen. Scrol in je VM-lijst helemaal naar boven, kies Tools, klik op het menuknopje (met de drie streepjes) en selecteer Netwerk. Klik eventueel op Aanmaken en bevestig met Ja. Selecteer de adapter en vul het gewenste ip-adres en netwerkmasker in. Open het tabblad DHCP-server en plaats eventueel een vinkje bij Server inschakelen, waarna je de velden Serveradres, Servermasker, Laagste adres en Hoogste adres instelt. Bevestig met Toepassen. Tot slot open je Instellingen / Netwerk van je VM, kies je Gekoppeld aan: Host-only adapter en selecteer je de juiste adapter in het uitklapmenu.

©PXimport

08 NAT-netwerk

Wil je dat je virtuele machines onderling kunnen communiceren en ook het externe netwerk kunnen bereiken, dan koppel je best een NAT-service aan een intern netwerk, waar je vervolgens alle gewenste VM’s aan koppelt.

Denk bijvoorbeeld aan een scenario met een pentesting-appliance (penetration testing) als Kali Linux. We kunnen ons voorstellen dat je deze in zo’n NAT-netwerk wilt onderbrengen, samen met de VM’s die je als doelwit voor deze pentester wilt gebruiken.

Je maakt zo’n NAT-netwerk als volgt. Open het menu Bestand en kies Voorkeuren / Netwerk. Druk op het groene plusknopje en vervolgens op het oranje knopje Bewerk geselecteerd NAT-netwerk. Vul de velden Netwerknaam en Netwerk-CIDR in (bijvoorbeeld 192.168.1.0/24 voor het veld Netwerk-CIDR). Wellicht wil je het vinkje bij Ondersteunt DHCP laten staan. Onderaan in het venster staat de knop Poortdoorverwijzing. Zorg dat er een vinkje staat bij Inschakelen netwerk en bevestig met OK.

Vervolgens open je de netwerkinstellingen van je VM, waar je Gekoppeld aan: NAT-netwerk selecteert en in het uitklapmenu het zojuist aangemaakte NAT-netwerk aanduidt. Herhaal dit voor de virtuele machines die je aan ditzelfde netwerk wilt koppelen.

©PXimport

▼ Volgende artikel
Zelf je elektrische kookplaat aansluiten? Zo doe je dat slim en veilig!
© andrey
Huis

Zelf je elektrische kookplaat aansluiten? Zo doe je dat slim en veilig!

Hoewel koken op gas voorlopig nog mag, is duidelijk dat de toekomst elektrisch is. Veel mensen stappen nu al over op elektrisch koken – vaak in combinatie met inductie. Ben jij toe aan een nieuwe kookplaat of wil je van het gas af? Dan is het goed om te weten hoe je zo’n elektrische kookplaat aansluit, waar je op moet letten en wanneer je beter een professional kunt inschakelen.

Na het lezen van dit artikel weet je:
  • Dat er 1-, 2- en 3-fase-aansluitingen en -kookplaten zijn
  • Hoe je met de multimeter bepaalt wat voor aansluiting jij hebt
  • Hoe je de elektrische kookplaat aansluit

Dit vind je vast ook interessant: Wat voor soort kookplaten zijn er?

Eén, twee of drie fasen: wat betekent dat?

In tegenstelling tot een gaskookplaat, die je simpelweg aan een gasaansluiting koppelt, is een elektrische kookplaat net iets technischer. Zo'n kookplaat kan worden aangesloten op één, twee of drie elektrische fasen. Welke van de drie je nodig hebt, hangt af van het vermogen van je kookplaat én van de aansluiting in je keuken.

Een 1-fase kookplaat is het eenvoudigst. Die werkt op een gewone stekker met twee pinnen, precies zoals je gewend bent van andere apparaten in huis. Deze modellen hebben een beperkt vermogen – maximaal 3680 watt – maar zijn vaak krachtig genoeg voor wie niet al te fanatiek kookt. Aansluiten is simpel: stekker erin en je kunt aan de slag.

Voor een 2-fase kookplaat heb je een zogenoemde perilex-stekker nodig, met vijf pinnen. Die zie je vooral bij iets krachtigere inductiekookplaten. Meestal worden dit soort kookplaten zonder stekker geleverd, en is het slim om een elektricien in te schakelen voor de installatie. Het benodigde vermogen ligt tussen de 3681 en 7360 watt.

Een 3-fase kookplaat vraagt nog meer stroom en werkt op krachtstroom. Ook hier gebruik je een perilex-stekker met vijf pinnen, maar je moet wel eerst controleren of je meterkast daar op is voorbereid. De aansluitwaarde ligt boven de 7360 watt en het is belangrijk dat de aansluiting klopt – anders werkt de kookplaat niet of loop je zelfs risico op overbelasting. Laat dit daarom bij voorkeur aan een vakman over.

©vectorizer88 - stock.adobe.com

Een kookplaat voor 1- en 2-fase

Je kunt ook kiezen voor een kookplaat met powermanagement. Dat is een kookplaat die je op een normaal stopcontact of op een perilex-stopcontact aansluit. Deze kookplaat kun je in de toekomst uitbreiden, als je dat wilt, maar hiervoor hoef je nu nog niet meteen de aanpassingen in de meterkast en aansluiting door te voeren. Als je wel de aanpassingen in de meterkast laat doen, heb je profijt van de kracht van een 2-fase kookplaat.

Hoe weet je welke kookplaat bij je keuken past?

Wat je kunt aansluiten, hangt af van het type stopcontact in je keuken. Heb je een standaard wandcontactdoos met twee gaten? Dan past daar alleen een 1-fase kookplaat op. Die worden meestal geleverd met stekker en snoer, zodat je hem meteen kunt gebruiken.

Zie je een perilex-stopcontact (met vijf gaten)? Dan is je keuken in principe geschikt voor een 2- of 3-fase kookplaat. Alleen weet je dan nog niet of je meterkast daadwerkelijk drie fasen aankan. Dat kun je op twee manieren controleren: met een multimeter of door in je meterkast te kijken.

Zo check je de aansluiting met een multimeter

Heb je een multimeter in huis? Dan kun je precies meten hoeveel fasen je aansluiting ondersteunt. Teken op een papier het patroon van het perilex-stopcontact en noteer per gat wat je meet. Prik met één pin in het middelste gat (de aarde) en meet met de andere pin de overige vier. Krijg je twee keer 230 volt en twee keer 0? Dan heb je een 2-fase aansluiting. Meet je drie keer 230 volt en één keer 0? Dan is het een 3-fase aansluiting. Label de gaten met ‘L’ voor stroom en ‘N’ voor nul, zodat je straks precies weet wat waar hoort.

©Dmitriy

Voordat je een kookplaat aanschaft, check je eerst de nismaat van je aanrechtblad. Meet met een rolmaat eerst de nis op in het aanrechtblad. Doe dit voor de breedte, de diepte en de hoogte. Komen de afmetingen niet overeen met de kookplaat die je graag wilt? Kijk dan of je het aanrechtblad kunt aanpassen.

Geen multimeter? Kijk in de meterkast

Heb je geen meetapparatuur? Dan kun je in de meterkast zien hoeveel fasen er beschikbaar zijn. Bij een 2-fase aansluiting zie je twee gekoppelde groepen met een hendel ertussen. Zie je vier gekoppelde groepen? Dan is er krachtstroom aanwezig en kun je dus ook een 3-fase kookplaat aansluiten – mits het stopcontact daar geschikt voor is.

©auremar

Zelf een kookplaat aansluiten

Ga je zelf aan de slag? Dan is het belangrijk dat je weet wat je doet. Elektriciteit is geen speelgoed, dus bij twijfel: bel een vakman. Heb je een 1-fase kookplaat met powermanagement die je op een normaal stopcontact wilt aansluiten? Dan moet je deze eerst correct instellen.

Leg om te beginnen een stuk piepschuim onder de kookplaat, zodat je hem veilig kunt omdraaien zonder krassen of barsten. Plak daarna de afdichtband rondom het apparaat, bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de glasrand. Begin aan de achterkant, zodat de naad niet in het zicht valt.

Open het aansluitcompartiment onder de kookplaat en controleer het aansluitschema dat daar staat. Gebruik de bijgeleverde bruggetjes om de juiste verbindingen te maken. Sluit het snoer aan: bruin op L, blauw op N en geelgroen op aarde. Zet het snoer vast met trekontlasting en sluit het klepje.

Draai nu de kookplaat weer om en steek de stekker in het stopcontact. Leg de kookplaat op z’n plek in het aanrechtblad. Houd de pauzeknop vijf seconden ingedrukt om het menu te openen. Zoek via de plusknop naar het onderdeel ‘PO’ (power) en stel het vermogen in op 3.7 in plaats van 7.4. Bevestig dit door de pauzeknop nog eens vijf seconden ingedrukt te houden. Je kookplaat is nu geschikt voor een standaard aansluiting.

Houd de stekker op de juiste positie tijdens het meten met de multimeter. Kijk hoe je de stekker in het getekende stopcontact zou steken, zodat je de juiste kleuren van de draden noteert op je tekening.

Een 2-fase kookplaat aansluiten: zo werkt het

Heb je een 2-fase kookplaat? Dan moet je eerst bepalen welke kleur draad bij welk contact hoort. Meet het snoer door met een multimeter, op de piepstand of op de Ohm-stand. Noteer welke draad bij welke stekkerpin hoort en gebruik die info bij het aansluiten.

Open vervolgens het aansluitvak onder de kookplaat en kijk welk aansluitschema je moet gebruiken. L1 en L2 koppel je aan de juiste stroomdraden, 01 en 02 aan de juiste nuldraad. Maak de trekontlasting los, sluit de draden aan zoals je eerder hebt gemeten, en zet alles weer stevig vast.

Steek daarna de stekker in het stopcontact en plaats de kookplaat netjes in het blad. Dankzij de afdichtband blijft alles goed op z'n plek. Zet vervolgens de kookplaat aan en test of alle kookzones werken. Krijg je een foutmelding? Dan is er waarschijnlijk iets misgegaan bij het aansluiten. Geen foutmelding? Dan is je kookplaat klaar voor gebruik.

©S.Engels

Het is gebruikelijk dat de pannen een licht tikkend of zoemend geluid maken tijdens het koken. Dit heeft te maken met het magnetisch veld van de kookplaat. Ruik je een vreemde geur na het installeren van de kookplaat? Dit is ook gebruikelijk en de geur trekt uiteindelijk weg.

▼ Volgende artikel
⛈️ Wat te doen bij onweer: thuis, buiten en op de camping
© Olga Yastremska, New Africa, Africa Studio
Huis

⛈️ Wat te doen bij onweer: thuis, buiten en op de camping

Vooral in de zomer is het vaak raak: code geel of code oranje wegens onweer. Weet jij wat je wél en juist níet moet doen als er een onweersbui nadert? Thuis kun je veel risico's beperken, maar juist buitenshuis – en zeker op de camping – is het opletten geblazen. In dit artikel lees je hoe je jezelf en anderen beschermt, of je nu binnen, buiten of aan het kamperen bent.


In het kort:

⚡ Onweer & thuis ⚡ Onweer & buiten ⚡ Onweer en kamperen: 🏕️ Tent 🚐 Caravan

Lees ook: Regen, regen en nog eens regen … zo voorkom je wateroverlast

Thuis tijdens onweer: veilig, maar niet zonder risico's

In huis ben je relatief goed beschermd tegen blikseminslag, zeker als het gebouw voorzien is van een goede bliksemafleider. Toch zijn er een paar voorzorgsmaatregelen die je serieus moet nemen. Gebruik bij onweer liever geen apparaten die verbonden zijn met het stroomnet of met leidingen. Denk aan de wasmachine, een vaste telefoon of een bedrade computer. Bliksem kiest daarbij meestal de makkelijkste route naar de grond, en dat zijn vaak metalen onderdelen in huis zoals koperdraden of waterleidingen.

Trek bij voorkeur de stekkers uit het stopcontact van kwetsbare apparatuur zoals computers, tv's of de router. Een stekkerdoos met overspanningsbeveiliging biedt wel wat bescherming, maar niet bij een directe inslag. Ga liever ook niet douchen of in bad, want waterleidingen kunnen de elektrische spanning van een blikseminslag geleiden.

Ramen kun je gewoon dicht houden, en als je wilt kijken naar het natuurgeweld, doe dat dan vanaf een veilige plek binnenshuis. Zorg dat huisdieren binnen zijn en zet het alarmsysteem even uit als dat storingsgevoelig is bij blikseminslag.

Buiten bij onweer: voorkom dat je zelf bliksemafleider bent

Ben je onderweg of buiten als het begint te donderen, dan is het zaak om snel te handelen.

Onthoud: als je de bliksem ziet en binnen 10 seconden de donder hoort, zit je binnen de gevarenzone. Zoek dan zo snel mogelijk een veilige schuilplek.

De veiligste plek is een gebouw met muren en een dak – bijvoorbeeld een winkel, huis of station. Een auto met metalen carrosserie is ook een prima optie. Die werkt als een kooi van Faraday en geleidt de stroom om je heen in plaats van door je heen.

Vermijd tijdens onweer open velden zoals weilanden of sportterreinen, want daar ben je letterlijk het hoogste punt. Ook hooggelegen plekken zoals duinen of heuveltoppen vormen een risico. Zoek geen beschutting onder een boom die in z'n eentje op een veld staat – dat is juist een bliksemmagneet. Blijf verder uit de buurt van metalen objecten zoals hekken, masten of fietsen, en houd afstand van water – of dat nu een meer, sloot of zwembad is.

Kun je nergens heen? Maak jezelf dan zo klein mogelijk: hurk neer op je voetzolen, houd je voeten tegen elkaar en wikkel je armen om je knieën. Ga niet liggen; zo vergroot je je contactoppervlak met de grond, wat het risico op aardstroom vergroot.

©ID.nl

Kamperen met onweer: extra opletten in tent of caravan

Kamperen geeft een gevoel van vrijheid, maar bij onweer ben je juist extra kwetsbaar. Een tent biedt geen enkele bescherming tegen bliksem, hoe stevig het doek ook is. Het metalen frame vergroot het risico juist, vooral als je op een open veld kampeert of vlak bij een losse boom staat.

Als er onweer op komst is, zoek dan zo snel mogelijk een veilig onderkomen. Een stenen sanitairgebouw, de receptie of je auto bieden veel meer bescherming dan een tent. Zit je in een camper of caravan met een metalen buitenkant? Dan ben je redelijk veilig, mits je ramen en deuren gesloten houdt en geen contact maakt met metalen delen. Stacaravans met een houten of kunststof omhulsel bieden die bescherming niet: het klopt dat ze geen stroom geleiden, maar ze voeren die ook niet af. Daardoor kan een blikseminslag via leidingen of metalen onderdelen binnen alsnog gevaarlijk uitpakken. Tijdens onweer blijf je dus beter uit de buurt van dat soort constructies.

Laat ook je elektronische spullen niet in de tent of aan opladers zitten. Berg ze los op, zonder kabels of contact met de grond.

Staan er bomen op de camping? Zorg dat je tent daar niet direct onder staat. Bij inslag kunnen takken afbreken of kan de bliksem via de wortels naar de grond doorslaan. Ook op campings in de bergen of aan open water is het risico op blikseminslag extra hoog – check bij aankomst wat de aanbevolen schuilplaatsen zijn.

En hoe zit het met de tentstokken?

Metalen tentstokken zijn niet per definitie gevaarlijk, maar ze kunnen wel extra risico opleveren bij onweer. Omdat tenten vrijwel altijd met metalen haringen in de grond staan, is er al snel sprake van een geleidende verbinding met de bodem. Bij een blikseminslag kan de stroom zich dan via het frame en de haringen verspreiden, met risico voor wie zich in de tent bevindt. Daarom blijft het advies: verlaat bij onweer de tent en zoek een écht veilige plek op.

Tot slot: een goede voorbereiding helpt

Kijk altijd naar de weersvoorspelling voordat je op pad gaat. Veel weerapps geven een melding bij onweerskansen, vaak met een tijdsindicatie en locatie. Op de camping is het handig om bij aankomst al te weten waar je naartoe kunt bij slecht weer.

Zorg ook dat je zaklamp, powerbank en radio of noodaccu paraat hebt als je kampeert, voor het geval de stroom uitvalt. En vooral: blijf rustig. Onweer is gevaarlijk, maar met de juiste kennis en voorzorgsmaatregelen voorkom je ongelukken.

🔦 Voor als de stroom uitvalt

Licht in de duisternis!