ID.nl logo
Zo leg je zelf een stabiel bekabeld thuisnetwerk aan
© PXimport
Huis

Zo leg je zelf een stabiel bekabeld thuisnetwerk aan

Steeds meer apparaten in je thuisnetwerk gebruik je draadloos, maar ook in 2023 kan een optimaal thuisnetwerk niet zonder kabels. Want hoe goed wifi ook is, een kabel is nog altijd stabieler. We helpen je de juiste keuzes te maken, waarmee je ook klaar bent voor multi-gigabit-ethernet.

Stabiel internet is een must, en dat werkt nu eenmaal het best met kabels. In dit artikel leggen we stap voor stap uit hoe je zelf kabels door je huis kunt leggen:

  • Maak een plattegrond
  • Koop voldoende meters kabel
  • Trek met een trekveer
  • Sluit de aders op de juiste manier aan
  • Werk af met een patchpanel en wandcontactdoos

Kabels trekken in jouw huis niet mogelijk? Ga dan aan de slag met een wifi-mesh-systeem: Koopgids mesh-systemen: zo krijg je overal in huis supersnelle wifi

Wifi wordt iedere generatie beter, en met de nieuwste generatie wifi 6e is het dankzij de 6GHz-band geen probleem meer om een snelheid van meer dan 1 Gbit/s via de lucht te verzenden. Toch klinkt dat mooier dan het is, want het gaat om relatief kleine afstanden en de draadloze bandbreedte blijft beperkt. Ieder apparaat dat je bedraad kunt aansluiten, houdt namelijk bandbreedte vrij voor de apparaten die wél draadloos verbonden moeten worden.

Kabels vormen bovendien een goede backbone voor de accesspoints van je draadloze netwerk. Want de steeds snellere wifi-standaarden via de 5- en 6GHz-banden vereisen meer accesspoints voor een goede werking in je gehele huis.

Ook voor mesh-set

Wifi-accesspoints kun je door de opkomst van wifi-mesh-systemen tegenwoordig ook prima geheel draadloos gebruiken. Toch heeft het trekken van kabels naar strategische plekken in huis de voorkeur. Een bekabelde verbinding is doorgaans sneller én zeker stabieler dan de draadloze backhaul van een mesh-systeem.

Een mesh-systeem komt dan ook vooral van pas in situaties waar het trekken van netwerkkabels niet mogelijk is. Maar ook als je in een deel van je huis wél kabels kunt trekken, is een wifi-mesh-systeem een handige aanschaf. Vrijwel alle wifi-mesh-systemen kun je namelijk eveneens (deels) bedraad aansluiten. En zelfs als je heel je huis kunt bekabelen, kan een wifi-mesh-systeem nog interessant zijn. Het zijn namelijk de meest toegankelijke systemen waarin meerdere accesspoints vanuit één gebruikersinterface worden beheerd.

Ben je van plan om een wifi-mesh-systeem volledig bedraad te gebruiken, kies dan voor een goedkoper dualband-systeem. Het heeft bij een volledig bedrade backhaul namelijk weinig zin om te betalen voor een relatief duur triband-systeem met een extra radio voor de backhaul.

Een wifi-mesh-systeem kun je gedeeltelijk of geheel bedraad inzetten.

Plannen

Het plannen van een bedraad thuisnetwerk begint met het maken van een plattegrond van je woning en het bepalen waar apparatuur, internetverbinding en het centrale knooppunt (vaak de meterkast) zich bevinden. Bedenk vervolgens goed waar je een netwerkaansluiting nodig hebt, bijvoorbeeld in je woonkamer, werkkamer en slaapkamer.

Als je het geluk hebt om als eerste bewoner een nieuwbouwwoning te betrekken, dan kun je meestal voor oplevering bepalen of en waar er loze leidingen aangelegd moeten worden. Zorg er dan voor dat je in iedere ruimte minimaal één loze leiding inplant, ook als je die niet direct denkt te gaan gebruiken. In een bestaande woning is het namelijk niet zomaar mogelijk om kabels netjes in de muur weg te werken. Soms kan het nog door bestaande leidingen voor telefonie- of televisiekabels te gebruiken, als die kabels niet meer nodig zijn. In andere gevallen kunnen misschien creatieve oplossingen zoals holle plinten worden gebruikt om kabels netjes weg te werken, maar vaker is daar een (ingrijpende) verbouwing voor nodig.

Maak een overzicht van de plekken waar je een netwerkaansluiting nodig hebt.

Verschillende categorieën

Waarschijnlijk maak je thuis al jarenlang gebruik van gigabit-ethernet, maar tegenwoordig kun je zonder veel moeite overstappen op multi-gigabitapparatuur. Dat stelt wel hogere eisen aan de gebruikte kabels. Netwerkkabels worden daarom onderverdeeld in categorieën waaraan je kunt herkennen voor welke netwerksnelheid een kabel geschikt is. Voorbeelden van categorieën die je thuis kunt gebruiken, zijn CAT 5e, CAT 6, CAT 6a en CAT 7. Je zult netwerkkabels vermoedelijk langere tijd gebruiken, dus ook als je nu nog geen multi-gigabitapparatuur gebruikt, is het verstandig om hier al rekening mee te houden als je netwerkkabels gaat aanleggen.

Gigabit volgens de 1000BASE-T-standaard vereist minimaal CAT5e-bekabeling. Diezelfde kabel is ook de minimale vereiste voor de 2.5GBASE-T-standaard (2,5 Gbit/s) die je op steeds meer moederborden ziet. Naast 2.5GBASE-T is er tegenwoordig ook 5GBASE-T, dat een snelheid van 5 Gbit/s mogelijk maakt. Deze standaard vereist officieel CAT6-bekabeling, maar zou ook moeten werken op CAT5e-bekabeling van goede kwaliteit. Beide standaarden zijn echter ontworpen als oplossing voor het hergebruik van bestaande voor gigabit geschikte bekabeling die niet werkt in combinatie met een snelheid van 10 Gbit/s. De 10GBASE-T-standaard die een snelheid van 10 Gbit/s over koper mogelijk maakt, vereist officieel namelijk CAT6a-bekabeling om te kunnen werken met een lengte van 100 meter die volgens de specificaties mogelijk is.

Er is gelukkig een maar, want ook met CAT6-kabels is een snelheid van 10 Gbit/s mogelijk als de totale kabellengte onder de 55 meter blijft, en in een gemiddeld huis zul je niet snel tegen een lengte van 55 meter of meer aanlopen. We raden je dan ook aan om thuis te kiezen voor CAT6-bekabeling. CAT6a-bekabeling is namelijk duurder, biedt in de praktijk thuis geen voordelen en is lastiger te verwerken, omdat de kabel door betere afscherming dikker en stugger is. Die nadelen gelden in nog sterkere mate voor nog ‘betere’ kabels zoals CAT 7 (dat sowieso geen onderdeel is van de 10GBASE-T-standaard).

Ten opzichte van CAT5e-kabels is CAT 6 wel wat lastiger te verwerken, omdat de aderparen gescheiden worden door een binnenkruis, maar in de praktijk lukt het meestal wel om twee kabels tegelijkertijd door een leiding te trekken.

©salita2010 - stock.adobe.com

CAT6-kabels bevatten een binnenkruis dat de aderparen scheidt om interferentie te voorkomen, waardoor een hogere snelheid eenvoudiger te bereiken is.

Koop genoeg kabel

Omdat je voor een dubbele netwerkaansluiting twee kabels moet trekken en je waarschijnlijk meerdere aansluitingen maakt, heb je al snel tientallen meters kabel nodig. Het is daarom handig om een rol van 100 meter te kopen. Let erop dat je netwerkkabels in een variant met vaste (solid) of soepele (stranded) kern kunt kopen. Bij kabels met een vaste kern bevatten de aders één dikkere kern, terwijl bij soepele kabels de aders uit meerdere dunne koperdraadjes bestaan. Voor kabels die je min of meer permanent wegwerkt en deel uitmaken van je infrastructuur, kies je voor de solid-variant. Een afgeschermde variant voor thuis is niet nodig, utp is prima. Let er verder op dat de kabels echt van koper zijn gemaakt (ook wel aangeduid als CU) en niet van aluminium of staal (ook wel aangeduid als CCA of CCS).

Heb je al netwerkkabels liggen? Dan zou het in de praktijk zo kunnen zijn dat bestaande CAT5e-kabels in huis ook werken in combinatie met 10Gbit/s-apparatuur. Wil je upgraden naar multi-gigabitapparatuur, dan raden we je aan om eerst te testen of je de bestaande bekabeling kunt gebruiken. Vervangen kan altijd nog.

©Djordje Novakov

Koop een rol utp-installatiekabel met vaste kern.

Patchkabels Voor het aansluiten van je apparaten, waaronder netwerkapparatuur als switches en clientapparatuur als pc’s, gebruik je patchkabels. Dit zijn netwerkkabels die gebruikmaken van soepele aders en daardoor goed tegen beweging kunnen. Dergelijke kabels kun je zelf maken door netwerkstekkers op een kabel te knijpen, maar we raden je aan om hiervoor kant-en-klare kabels te gebruiken. Die kun je in allerlei lengtes kopen en zijn betrouwbaarder. Netwerkproblemen ontstaan in de praktijk vaak door niet goed aangeknepen stekkertjes, vaak veroorzaakt door goedkopere netwerktangen.

©Vasilius - stock.adobe.com

Gebruik voor het aansluiten van apparatuur kant-en-klare patchkabels, te koop in verschillende lengtes en kleuren.

Bedrade alternatieven

Wanneer je geen netwerkkabels kunt trekken, dan is een bekabeld netwerk toch mogelijk dankzij powerline-adapters. Deze gebruiken de elektrische bedrading in je huis voor netwerkcommunicatie. Je hebt minimaal twee adapters nodig. Het grootste nadeel van powerline is dat het vooraf niet duidelijk is of het in jouw huis goed werkt. Daarnaast is ondanks indrukwekkende getallen op de verpakking een gigabit-snelheid niet mogelijk, in optimale omstandigheden haal je zo’n 300 Mbit/s.

Een potentieel zeer interessante kabel voor datacommunicatie is de voor kabeltelevisie gebruikte coaxkabel. Heb je op geschikte plekken in huis een kabelaansluiting, dan kun je deze voor datacommunicatie gebruiken met behulp van MoCA-adapters (Multimedia over Coax Alliance). Deze werken net zoals de bekendere powerline-adapters, maar zijn in de praktijk een stuk sneller en halen moeiteloos een snelheid van 1 Gbit/s. Het grootste nadeel is dat je vermoedelijk niet in iedere kamer een coax-aansluiting hebt.

Je hebt minimaal twee MoCA-adapters nodig, eentje die je aansluit op je bedrade netwerk (bijvoorbeeld je router) en eentje op de plek waar je een netwerkaansluiting nodig hebt. Een setje dat je in Nederland eenvoudig kunt kopen, is de Hirschmann Inca 1G (ongeveer 120 euro).

©PXimport

Een MoCA-adapter zet een kabelaansluiting om naar ethernet.

Kabels trekken

Wil je de kabel in een (loze) leiding trekken, zorg er dan voor dat je dit op de juiste manier doet. Je loopt anders namelijk het risico dat de kabel ergens in de muur breekt of vast blijft zitten. Dit kan in potentie de leiding zelfs onbruikbaar maken.

In een ongebruikte loze leiding zit vanuit de bouw vaak een contactdraad, bijvoorbeeld een zwarte installatiedraad. Die contactdraad kun je gebruiken om te controleren welke loze leiding waar uitkomt. Hoewel het bij het gebruik van relatief soepele netwerkkabels doorgaans wel lukt, is het niet verstandig om je netwerkkabel aan de contactdraad vast te knopen om hem zo door de buis te trekken. Je hebt dan een grote kans dat er iets knapt.

Je kunt de contactdraad wel gebruiken om een trekveer door de leiding te leiden. De trekveer gebruik je dan om de daadwerkelijke kabel door de leiding te trekken. Wil je een leiding hergebruiken? Dan is het vaak mogelijk om de bestaande kabel (bijvoorbeeld een telefoonkabel) te gebruiken als hulpje bij het inbrengen van de trekveer.

Rechts de inbouwdoos waar we met behulp van de trekveer netwerkkabels in trekken.

Trekken met de trekveer

Je hebt een trekveer nodig om de kabel door de leiding te voeren. Een trekveer is een kunststof of metalen veer die sterk genoeg is om aan te trekken. Je hebt trekveren in verschillende lengtes, doorgaans variërend van 10 tot 50 meter. Meestal kom je met een veer van 10 meter al een heel eind, maar voor de zekerheid raden we je toch 20 meter aan. Kies voor een metalen veer, die is een stuk sterker dan de kunststof variant.

Voor het trekken van een draad door een leiding voer je eerst de trekveer door de buis, waarna je de netwerkkabels vastmaakt aan de trekveer en de trekveer weer terugtrekt. Als er een contactdraad of oude kabel aanwezig is, dan kun je die aan de trekveer vastmaken, waarna iemand aan de andere kant licht aan de kabel trekt terwijl je de veer invoert. Je bevestigt de netwerkkabel aan de trekveer door de aders van de netwerkkabel aan het oogje van de veer vast te maken.

Wil je twee netwerkkabels door één leiding trekken (dat is nodig voor een dubbele netwerkaansluiting), trek deze dan tegelijkertijd. Voorkom dat er een ‘prop’ ontstaat aan het einde van je trekveer door van iedere kabel bijvoorbeeld vier aders aan het oogje vast te maken. Je kunt ducttape gebruiken om de uiteinden van de kabels glad af te werken. Voor echt moeilijke klusjes kun je een trekkous gebruiken om de kabel netjes aan de trekveer te bevestigen, maar dat is een vrij kostbaar hulpmiddel.

Zorg dat de kabels zonder verstrengelingen worden ingevoerd.

Kabels trekken?

Daarvoor heb je een trekveer nodig

Met z’n tweeën

Werk bij het gebruik van de trekveer altijd met z’n tweeën. De eerste persoon trekt aan de veer, terwijl de ander bij het punt blijft waar de kabel de muur in gaat en de kabel netjes zonder draaiingen invoert. Het is belangrijk dat je rustig en op een lage snelheid trekt. Een te hoge snelheid zorgt voor wrijving, waardoor de kabel zo warm kan worden dat de isolatie smelt en aan de buis blijft plakken met een kabelbreuk als gevolg.

Gaat het trekken van de kabel stroef, dan kun je talkpoeder of speciaal kabelglijmiddel gebruiken. Je kunt korte rukjes geven als de kabel even vastzit. Gebruik in geen geval zeep of afwasmiddel om de kabel makkelijker in te voeren. Dat zal op zich best werken, maar zeep droogt op en wordt dan keihard. Je krijgt de kabel in de toekomst dan nooit meer uit de muur.

Trek voorzichtig aan de veer, uiteindelijk verschijnen de twee netwerkkabels aan de andere kant van de buis.

Hulp van de stofzuiger Het nadeel van weggewerkte leidingen is dat je niet kunt zien of een leiding goed is aangesloten; een koppeling in een plafond kan bijvoorbeeld losgeschoten zijn. Lukt het invoeren van een trekveer niet? Probeer het dan eerst via de andere kant. Lukt ook dat niet? Gebruik dan een stofzuiger om een touwtje door de leiding te zuigen. Bevestig hiervoor de stofzuiger luchtdicht aan de leiding, bijvoorbeeld met tape. Zorg ervoor dat het touwtje wat ‘volume’ heeft, bijvoorbeeld door het uiteinde licht te knopen. Komt het touwtje er doorheen? Dan kun je dat gebruiken om de trekveer door de leiding te voeren. Lukt dit niet? Probeer dan iets lichters zoals visdraad of het lint van een cassettebandje (als je dat nog kunt vinden). Komt dat er wel doorheen, dan kun je daarmee het touwtje door de leiding trekken. Als dit ook niet werkt, kan een trekveerpomp helpen, maar er is natuurlijk altijd een kans dat een leiding niet bruikbaar is zonder het nodige hak- en breekwerk.

Afwerken

Aan kabels die op twee plekken uitkomen heb je niet zoveel, je moet de kabels afwerken om ze te gebruiken. Hoewel er speciale stekkertjes voor netwerkkabels met een vaste kern bestaan, kunnen dergelijke kabels alsnog niet goed tegen bewegen. Je hebt dus een afwerking nodig waarbij de kabel niet meer beweegt in de vorm van een wandcontactdoos of patchpanel

Patchpanel

In je meterkast komen waarschijnlijk meerdere netwerkkabels bij elkaar. Die kun je met een patchpanel afwerken. Het patchpanel zelf bevat geen elektronica; met behulp van een patchkabel sluit je een poort aan op je switch of router.

Voor thuis zijn professionele patchpanels voor montage in een rek met bijvoorbeeld 24 aansluitingen overdreven. Desktop-patchpanels met acht of twaalf aansluitingen die je direct op de muur kunt schroeven, zijn in veel situaties het aangewezen product en kun je voor een paar tientjes aanschaffen. Hierin sluit je de netwerkkabels aan met behulp van LSA-stroken. We leggen je verderop uit hoe je deze afmonteert.

Een alternatief voor LSA-stroken zijn patchpanels die geschikt zijn voor keystones, een netwerkaansluiting in een blokje dat je op de kabel monteert en vervolgens in een frame klikt. Een voordeel van keystones is een hogere flexibiliteit en dat je een aansluiting eenvoudig kunt vervangen bij een defect. Keystones zijn er in handige gereedschapsloze varianten. Een patchpanel gebaseerd op keystones is meestal wel duurder, omdat je zowel het geschikte patchpanel als de losse keystones moet aanschaffen.

Een desktop-patchpanel schroef je eenvoudig aan de wand van bijvoorbeeld je meterkast.

Wandcontactdoos

In een kamer werk je de kabels af met een wandcontactdoos. Bij een inbouwdoos gebruik je een variant die geschikt is voor inbouw. Een alternatief bij bijvoorbeeld kabels in de plint is een opbouwvariant. Een simpele witte wandcontactdoos met twee netwerkaansluitingen koop je voor zo’n 10 euro.

Wandcontactdozen zijn ook verkrijgbaar in varianten die je netjes kunt integreren met schakelmateriaal van bekende fabrikanten als Jung, Gira en Busch Jaeger. Die verkopen frontjes die je kunt gebruiken in combinatie met een binnenwerk dat voldoet aan de UAE-specificaties zoals het Cat 6-inbouwelement van Rutenbeck, dat je voor ongeveer 13 euro aanschaft. Je sluit de netwerkkabels met behulp van LSA-stroken aan op de wandcontactdoos.

Koop geen binnenwerk met schroefaansluitingen, die zijn niet geschikt voor netwerktoepassingen en bedoeld voor telefonie. Een alternatief is een exemplaar dat gebruikmaakt van keystones die je in een speciaal frame klikt. Dergelijke frames zijn ook verkrijgbaar in varianten die passen bij het schakelmateriaal van bekende fabrikanten.

Dit binnenwerk van Rutenbeck met LSA-stroken is compatibel met diverse series schakelmateriaal.

LSA-stroken aansluiten

De meeste patchpanels en (binnenwerken voor) wandcontactdozen maken gebruik van LSA-stroken voor het aansluiten van de aders. De aders worden in contacten geduwd, waarin een mesje zit dat de isolatie insnijdt om contact te maken. Zo ontstaat een koude las die ongevoelig is voor corrosie. Om de aders vast te zetten, heb je een speciaal stuk gereedschap – een LSA-punch-down-tool – nodig.

LSA-stroken aansluiten ...

... doe je met een LSA-punch-down-tool

Haal eerst een stukje buitenmantel van je netwerkkabel en knip indien aanwezig het binnenkruis weg. Ontvlecht de aderparen niet, die moeten zo veel mogelijk bij elkaar blijven. Voer de kabels door in je wandcontactdoos of patchpanel. Leg de acht aders vervolgens over de juiste aansluiting van de LSA-strook. Gebruik de kleuren die als B vermeld staan. Leg de ader een beetje vast over de strook en zet de punch-down-tool op de LSA-strook. Druk de punch-down-tool vervolgens in tot je een klik hoort. Sluit alle aders aan, de overbodige stukjes draad worden tijdens het aandrukken door de punch-down-tool netjes afgesneden. Draag een (veiligheids)bril om te voorkomen dat een stukje draad in je oog schiet. Wanneer alle aders zijn aangesloten, monteer je de netwerkaansluiting of patchpanel verder af.

©Tohid Hashemkhani - stock.adobe.com

De punch-down-tool heeft een schaartje dat overbodige stukjes draad afknipt.

Met behulp van de punch-down-tool sluit je de aders aan op de LSA-stroken.

Kleurvolgorde aders Voor het aansluiten van de aders op de pinnen bestaan twee standaarden, T568A en T568B. Sluit de kabels altijd aan volgens de T568B- of B-codering, dit is de standaard die in Europa gebruikt wordt. Doorgaans zijn de LSA-aansluitingen voorzien van de aanduidingen A en B en wordt met een kleurtje aangegeven welke ader er aangesloten moet worden. Helaas worden soms alleen de A-standaard en de pinnummers getoond. Aan de hand van de pinnummers kun je gelukkig nog steeds de juiste ader op de juiste pin aansluiten. Gebruik dan het schema dat je hier ziet.

De pinnummers met de bijbehorende aders volgens T568B.

Gebruiken en testen

Heb je alles netjes aangesloten, dan kun je je apparatuur aansluiten en kijken of alles werkt. Controleer met behulp van de lampjes, je switch of de netwerkeigenschappen in Windows, of de juiste snelheid gehaald wordt.

Werkt je aansluiting helemaal niet of haal je een veel lagere snelheid dan verwacht, dan is er vermoedelijk iets verkeerd aangesloten. Een foutje bij het aansluiten van acht aders is immers snel gemaakt. Met een simpele kabeltester kun je achterhalen of alle aders juist zijn aangesloten.

©Oleksandr - stock.adobe.com

Met een netwerktester kun je aansluitfouten achterhalen.

▼ Volgende artikel
10 tips om meer uit je robotstofzuiger te halen
© Mustafa_Art
Huis

10 tips om meer uit je robotstofzuiger te halen

Een robotstofzuiger scheelt flink wat werk, maar alleen als je hem goed gebruikt. Wie er net een in huis heeft, merkt al snel dat hij niet alles vanzelf doet. En ook als je al langer een robotstofzuiger gebruikt, valt er vaak nog winst te halen. Met deze tien praktische tips werkt je robotstofzuiger beter – en hoef jij minder te doen!

In het kort

Een robotstofzuiger kan je flink wat werk uit handen nemen, maar alleen als je hem goed gebruikt. Met deze 10 slimme tips werkt hij beter, blijft hij langer mee gaan en past hij zich aan jouw huishouden aan. Van zones instellen tot onderhoud: zo maak je er écht een huishoudhulp van.

Lees ook: Hier moet je op letten wanneer je een robotstofzuiger wilt kopen

1. Laat hem eerst je huis leren kennen

Veel robotstofzuigers kunnen een plattegrond van je woning maken. Dat kost eenmalig wat tijd, maar levert daarna veel gemak op. Tijdens zo'n verkenningsronde reinigt hij meestal nog niet, maar scant hij alleen. Geef hem de ruimte en zorg dat er geen spullen over de vloer slingeren. Als de kaart eenmaal is aangemaakt, kun je zones instellen, schoonmaakschema's maken en no-go-gebieden markeren.

2. Zorg voor voldoende licht

Robotstofzuigers met optische sensoren hebben licht nodig om goed te navigeren. Als je hem 's avonds laat rijden terwijl de lampen uit zijn, herkent hij obstakels minder goed. Plan het schoonmaken liever overdag of laat een lamp aan in de ruimte waar hij aan het werk is. Als het apparaat regelmatig moeite heeft om meubels of muren goed te herkennen, komt dat mogelijk door te weinig licht.

Licht, laser & optische sensoren

De lichtbehoefte van robotstofzuigers verschilt sterk per navigatiesysteem. Modellen met LiDAR-technologie (lasernavigatie) werken uitstekend in het donker omdat ze zelf licht uitstralen om obstakels te detecteren. Camera-gebaseerde robots daarentegen zijn afhankelijk van omgevingslicht om hun omgeving te kunnen 'zien' en hebben problemen in donkere ruimtes. Goedkopere modellen met alleen infrarood- of aanrakingssensoren navigeren weliswaar zonder licht, maar werken veel minder nauwkeurig en rijden vaker tegen obstakels aan.

3. Stel schoonmaakzones en kamers in

In de app van de meeste modellen kun je na de kaartopbouw aangeven welke kamers of delen van het huis wanneer moeten worden schoongemaakt. Dat is handig als je bijvoorbeeld elke ochtend de gang en keuken wilt laten doen, maar de slaapkamers alleen op zaterdag. Door het schoonmaken slim te verdelen, werkt de robotstofzuiger efficiënter en hoeft hij tussendoor minder vaak op te laden.

©Wesley Akkerman | ID.nl

4. Gebruik virtuele afbakeningen waar nodig

Veel modellen bieden de mogelijkheid om virtuele grenzen aan te maken: gebieden waar de robotstofzuiger niet mag komen. Denk aan een speelkleed met speelgoed, een losse kabel achter de bank of een plek waar de vloer nat kan zijn. In plaats van zo'n verboden plek elke keer handmatig af te schermen, door er bijvoorbeeld iets voor te zetten, stel je die zones gewoon één keer digitaal in. Het apparaat houdt daar vanaf dan automatisch rekening mee en weet dat hij daar niet meer mag komen.

5. Dweilen? Wees voorzichtig met schoonmaakmiddelen

Kan jouw robotstofzuiger ook dweilen? Gebruik dan alleen het aanbevolen reinigingsmiddel of gewoon water. Veel gewone schoonmaakmiddelen zijn te sterk of laten resten achter, waardoor leidingen of sproeiers kunnen verstoppen. Sommige robotstofzuigers hebben een speciaal reservoir voor schoonmaakmiddel, maar dat geldt niet voor elk model. Iets om naar te kijken voordat je een robotstofzuiger gaat kopen.

6. Maak borstels, wieltjes en sensoren regelmatig schoon

Haren, stof en vuil hopen zich snel op rond de draaiende onderdelen van de robotzuiger. Vooral huisdierharen kunnen oor problemen zorgen. Maak elke week de hoofdborstel los, controleer de zijborstels en veeg vuil weg met een droge doek of meegeleverd hulpstuk. Vergeet ook de val- en navigatiesensoren niet: die kunnen door stof minder goed functioneren, wat de navigatie beïnvloedt.

©Vershinin Evgenii

7. Leeg het stofreservoir af en toe ook zelf

Veel robotstofzuigers hebben een zelflegende functie. Handig, maar ook dan is het slim om af en toe zelf te controleren of alles goed blijft werken. Het stofreservoir is meestal klein en raakt sneller verstopt dan je denkt. Leeg het na een paar schoonmaakbeurten, zeker als je merkt dat hij minder vuil opzuigt of als hij zelf aangeeft dat het reservoir leeg is, maar je toch nog stof en kruimels op de vloer ziet liggen.

8. Zet het laadstation op een vaste plek

Een robotstofzuiger onthoudt zijn omgeving en zoekt na elke beurt zijn laadstation op. Verplaats je dat station naar een andere plek, dan moet hij opnieuw leren waar hij zich bevindt. Zet het station dus op een centrale, bereikbare plek waar voldoende ruimte is en laat het daar staan. Zo voorkom je dat hij de weg kwijt raakt of fouten maakt bij het navigeren.

9. Pas op bij huisdieren

Een ongelukje van een huisdier kan vervelende gevolgen hebben als de stofzuiger erdoorheen rijdt. Laat hem daarom liever schoonmaken op momenten dat je huisdieren buiten zijn of je zeker weet dat de vloer schoon is. Zo voorkom je niet alleen vieze sporen, maar ook schade aan het apparaat en extra schoonmaakwerk achteraf.

©Надія Коваль - stock.adobe.com

10. Automatiseer waar het kan, maar houd controle

Robotstofzuigers zijn bedoeld om werk uit handen te nemen. Toch blijft het verstandig om regelmatig de app te openen, meldingen te controleren en updates uit te voeren. Soms kun je met een kleine aanpassing – zoals het verplaatsen van een kabel, het instellen van een extra schoonmaakbeurt op vrijdag – het resultaat flink verbeteren.

Robotstofzuiger klaar? Zuigen maar!

Het is simpel: hoe beter je robotstofzuiger weet wat hij moet doen, hoe beter hij zijn werk doet. Met deze tips zorg je ervoor dat dat het geval is. En ja, je moet zelf ook af en toe nog wat doen, zoals het stofreservoir controleren of dierenhaar uit de wieltjes te peuteren, maar dat kost hooguit een paar minuutjes van je tijd. Want je weet nu hoe je ervoor zorgt dat de omstandigheden zo goed mogelijk zijn én hoe je hem 'traint'. En daarmee komt hij dicht in de buurt van je ideale huishoudhulp!


🤖 🧹 Accessoires voor je robotstofzuiger?

Je vindt ze

▼ Volgende artikel
Zelf je elektrische kookplaat aansluiten? Zo doe je dat slim en veilig!
© andrey
Huis

Zelf je elektrische kookplaat aansluiten? Zo doe je dat slim en veilig!

Hoewel koken op gas voorlopig nog mag, is duidelijk dat de toekomst elektrisch is. Veel mensen stappen nu al over op elektrisch koken – vaak in combinatie met inductie. Ben jij toe aan een nieuwe kookplaat of wil je van het gas af? Dan is het goed om te weten hoe je zo’n elektrische kookplaat aansluit, waar je op moet letten en wanneer je beter een professional kunt inschakelen.

Na het lezen van dit artikel weet je:
  • Dat er 1-, 2- en 3-fase-aansluitingen en -kookplaten zijn
  • Hoe je met de multimeter bepaalt wat voor aansluiting jij hebt
  • Hoe je de elektrische kookplaat aansluit

Dit vind je vast ook interessant: Wat voor soort kookplaten zijn er?

Eén, twee of drie fasen: wat betekent dat?

In tegenstelling tot een gaskookplaat, die je simpelweg aan een gasaansluiting koppelt, is een elektrische kookplaat net iets technischer. Zo'n kookplaat kan worden aangesloten op één, twee of drie elektrische fasen. Welke van de drie je nodig hebt, hangt af van het vermogen van je kookplaat én van de aansluiting in je keuken.

Een 1-fase kookplaat is het eenvoudigst. Die werkt op een gewone stekker met twee pinnen, precies zoals je gewend bent van andere apparaten in huis. Deze modellen hebben een beperkt vermogen – maximaal 3680 watt – maar zijn vaak krachtig genoeg voor wie niet al te fanatiek kookt. Aansluiten is simpel: stekker erin en je kunt aan de slag.

Voor een 2-fase kookplaat heb je een zogenoemde perilex-stekker nodig, met vijf pinnen. Die zie je vooral bij iets krachtigere inductiekookplaten. Meestal worden dit soort kookplaten zonder stekker geleverd, en is het slim om een elektricien in te schakelen voor de installatie. Het benodigde vermogen ligt tussen de 3681 en 7360 watt.

Een 3-fase kookplaat vraagt nog meer stroom en werkt op krachtstroom. Ook hier gebruik je een perilex-stekker met vijf pinnen, maar je moet wel eerst controleren of je meterkast daar op is voorbereid. De aansluitwaarde ligt boven de 7360 watt en het is belangrijk dat de aansluiting klopt – anders werkt de kookplaat niet of loop je zelfs risico op overbelasting. Laat dit daarom bij voorkeur aan een vakman over.

©vectorizer88 - stock.adobe.com

Een kookplaat voor 1- en 2-fase

Je kunt ook kiezen voor een kookplaat met powermanagement. Dat is een kookplaat die je op een normaal stopcontact of op een perilex-stopcontact aansluit. Deze kookplaat kun je in de toekomst uitbreiden, als je dat wilt, maar hiervoor hoef je nu nog niet meteen de aanpassingen in de meterkast en aansluiting door te voeren. Als je wel de aanpassingen in de meterkast laat doen, heb je profijt van de kracht van een 2-fase kookplaat.

Hoe weet je welke kookplaat bij je keuken past?

Wat je kunt aansluiten, hangt af van het type stopcontact in je keuken. Heb je een standaard wandcontactdoos met twee gaten? Dan past daar alleen een 1-fase kookplaat op. Die worden meestal geleverd met stekker en snoer, zodat je hem meteen kunt gebruiken.

Zie je een perilex-stopcontact (met vijf gaten)? Dan is je keuken in principe geschikt voor een 2- of 3-fase kookplaat. Alleen weet je dan nog niet of je meterkast daadwerkelijk drie fasen aankan. Dat kun je op twee manieren controleren: met een multimeter of door in je meterkast te kijken.

Zo check je de aansluiting met een multimeter

Heb je een multimeter in huis? Dan kun je precies meten hoeveel fasen je aansluiting ondersteunt. Teken op een papier het patroon van het perilex-stopcontact en noteer per gat wat je meet. Prik met één pin in het middelste gat (de aarde) en meet met de andere pin de overige vier. Krijg je twee keer 230 volt en twee keer 0? Dan heb je een 2-fase aansluiting. Meet je drie keer 230 volt en één keer 0? Dan is het een 3-fase aansluiting. Label de gaten met ‘L’ voor stroom en ‘N’ voor nul, zodat je straks precies weet wat waar hoort.

©Dmitriy

Voordat je een kookplaat aanschaft, check je eerst de nismaat van je aanrechtblad. Meet met een rolmaat eerst de nis op in het aanrechtblad. Doe dit voor de breedte, de diepte en de hoogte. Komen de afmetingen niet overeen met de kookplaat die je graag wilt? Kijk dan of je het aanrechtblad kunt aanpassen.

Geen multimeter? Kijk in de meterkast

Heb je geen meetapparatuur? Dan kun je in de meterkast zien hoeveel fasen er beschikbaar zijn. Bij een 2-fase aansluiting zie je twee gekoppelde groepen met een hendel ertussen. Zie je vier gekoppelde groepen? Dan is er krachtstroom aanwezig en kun je dus ook een 3-fase kookplaat aansluiten – mits het stopcontact daar geschikt voor is.

©auremar

Zelf een kookplaat aansluiten

Ga je zelf aan de slag? Dan is het belangrijk dat je weet wat je doet. Elektriciteit is geen speelgoed, dus bij twijfel: bel een vakman. Heb je een 1-fase kookplaat met powermanagement die je op een normaal stopcontact wilt aansluiten? Dan moet je deze eerst correct instellen.

Leg om te beginnen een stuk piepschuim onder de kookplaat, zodat je hem veilig kunt omdraaien zonder krassen of barsten. Plak daarna de afdichtband rondom het apparaat, bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de glasrand. Begin aan de achterkant, zodat de naad niet in het zicht valt.

Open het aansluitcompartiment onder de kookplaat en controleer het aansluitschema dat daar staat. Gebruik de bijgeleverde bruggetjes om de juiste verbindingen te maken. Sluit het snoer aan: bruin op L, blauw op N en geelgroen op aarde. Zet het snoer vast met trekontlasting en sluit het klepje.

Draai nu de kookplaat weer om en steek de stekker in het stopcontact. Leg de kookplaat op z’n plek in het aanrechtblad. Houd de pauzeknop vijf seconden ingedrukt om het menu te openen. Zoek via de plusknop naar het onderdeel ‘PO’ (power) en stel het vermogen in op 3.7 in plaats van 7.4. Bevestig dit door de pauzeknop nog eens vijf seconden ingedrukt te houden. Je kookplaat is nu geschikt voor een standaard aansluiting.

Houd de stekker op de juiste positie tijdens het meten met de multimeter. Kijk hoe je de stekker in het getekende stopcontact zou steken, zodat je de juiste kleuren van de draden noteert op je tekening.

Een 2-fase kookplaat aansluiten: zo werkt het

Heb je een 2-fase kookplaat? Dan moet je eerst bepalen welke kleur draad bij welk contact hoort. Meet het snoer door met een multimeter, op de piepstand of op de Ohm-stand. Noteer welke draad bij welke stekkerpin hoort en gebruik die info bij het aansluiten.

Open vervolgens het aansluitvak onder de kookplaat en kijk welk aansluitschema je moet gebruiken. L1 en L2 koppel je aan de juiste stroomdraden, 01 en 02 aan de juiste nuldraad. Maak de trekontlasting los, sluit de draden aan zoals je eerder hebt gemeten, en zet alles weer stevig vast.

Steek daarna de stekker in het stopcontact en plaats de kookplaat netjes in het blad. Dankzij de afdichtband blijft alles goed op z'n plek. Zet vervolgens de kookplaat aan en test of alle kookzones werken. Krijg je een foutmelding? Dan is er waarschijnlijk iets misgegaan bij het aansluiten. Geen foutmelding? Dan is je kookplaat klaar voor gebruik.

©S.Engels

Het is gebruikelijk dat de pannen een licht tikkend of zoemend geluid maken tijdens het koken. Dit heeft te maken met het magnetisch veld van de kookplaat. Ruik je een vreemde geur na het installeren van de kookplaat? Dit is ook gebruikelijk en de geur trekt uiteindelijk weg.