Zo leg je zelf een stabiel bekabeld thuisnetwerk aan
Steeds meer apparaten in je thuisnetwerk gebruik je draadloos, maar ook in 2023 kan een optimaal thuisnetwerk niet zonder kabels. Want hoe goed wifi ook is, een kabel is nog altijd stabieler. We helpen je de juiste keuzes te maken, waarmee je ook klaar bent voor multi-gigabit-ethernet.
Stabiel internet is een must, en dat werkt nu eenmaal het best met kabels. In dit artikel leggen we stap voor stap uit hoe je zelf kabels door je huis kunt leggen:
- Maak een plattegrond
- Koop voldoende meters kabel
- Trek met een trekveer
- Sluit de aders op de juiste manier aan
- Werk af met een patchpanel en wandcontactdoos
Kabels trekken in jouw huis niet mogelijk? Ga dan aan de slag met een wifi-mesh-systeem: Koopgids mesh-systemen: zo krijg je overal in huis supersnelle wifi
Wifi wordt iedere generatie beter, en met de nieuwste generatie wifi 6e is het dankzij de 6GHz-band geen probleem meer om een snelheid van meer dan 1 Gbit/s via de lucht te verzenden. Toch klinkt dat mooier dan het is, want het gaat om relatief kleine afstanden en de draadloze bandbreedte blijft beperkt. Ieder apparaat dat je bedraad kunt aansluiten, houdt namelijk bandbreedte vrij voor de apparaten die wél draadloos verbonden moeten worden.
Kabels vormen bovendien een goede backbone voor de accesspoints van je draadloze netwerk. Want de steeds snellere wifi-standaarden via de 5- en 6GHz-banden vereisen meer accesspoints voor een goede werking in je gehele huis.
Ook voor mesh-set
Wifi-accesspoints kun je door de opkomst van wifi-mesh-systemen tegenwoordig ook prima geheel draadloos gebruiken. Toch heeft het trekken van kabels naar strategische plekken in huis de voorkeur. Een bekabelde verbinding is doorgaans sneller én zeker stabieler dan de draadloze backhaul van een mesh-systeem.
Een mesh-systeem komt dan ook vooral van pas in situaties waar het trekken van netwerkkabels niet mogelijk is. Maar ook als je in een deel van je huis wél kabels kunt trekken, is een wifi-mesh-systeem een handige aanschaf. Vrijwel alle wifi-mesh-systemen kun je namelijk eveneens (deels) bedraad aansluiten. En zelfs als je heel je huis kunt bekabelen, kan een wifi-mesh-systeem nog interessant zijn. Het zijn namelijk de meest toegankelijke systemen waarin meerdere accesspoints vanuit één gebruikersinterface worden beheerd.
Ben je van plan om een wifi-mesh-systeem volledig bedraad te gebruiken, kies dan voor een goedkoper dualband-systeem. Het heeft bij een volledig bedrade backhaul namelijk weinig zin om te betalen voor een relatief duur triband-systeem met een extra radio voor de backhaul.
Een wifi-mesh-systeem kun je gedeeltelijk of geheel bedraad inzetten.
Plannen
Het plannen van een bedraad thuisnetwerk begint met het maken van een plattegrond van je woning en het bepalen waar apparatuur, internetverbinding en het centrale knooppunt (vaak de meterkast) zich bevinden. Bedenk vervolgens goed waar je een netwerkaansluiting nodig hebt, bijvoorbeeld in je woonkamer, werkkamer en slaapkamer.
Als je het geluk hebt om als eerste bewoner een nieuwbouwwoning te betrekken, dan kun je meestal voor oplevering bepalen of en waar er loze leidingen aangelegd moeten worden. Zorg er dan voor dat je in iedere ruimte minimaal één loze leiding inplant, ook als je die niet direct denkt te gaan gebruiken. In een bestaande woning is het namelijk niet zomaar mogelijk om kabels netjes in de muur weg te werken. Soms kan het nog door bestaande leidingen voor telefonie- of televisiekabels te gebruiken, als die kabels niet meer nodig zijn. In andere gevallen kunnen misschien creatieve oplossingen zoals holle plinten worden gebruikt om kabels netjes weg te werken, maar vaker is daar een (ingrijpende) verbouwing voor nodig.
Maak een overzicht van de plekken waar je een netwerkaansluiting nodig hebt.
Verschillende categorieën
Waarschijnlijk maak je thuis al jarenlang gebruik van gigabit-ethernet, maar tegenwoordig kun je zonder veel moeite overstappen op multi-gigabitapparatuur. Dat stelt wel hogere eisen aan de gebruikte kabels. Netwerkkabels worden daarom onderverdeeld in categorieën waaraan je kunt herkennen voor welke netwerksnelheid een kabel geschikt is. Voorbeelden van categorieën die je thuis kunt gebruiken, zijn CAT 5e, CAT 6, CAT 6a en CAT 7. Je zult netwerkkabels vermoedelijk langere tijd gebruiken, dus ook als je nu nog geen multi-gigabitapparatuur gebruikt, is het verstandig om hier al rekening mee te houden als je netwerkkabels gaat aanleggen.
Gigabit volgens de 1000BASE-T-standaard vereist minimaal CAT5e-bekabeling. Diezelfde kabel is ook de minimale vereiste voor de 2.5GBASE-T-standaard (2,5 Gbit/s) die je op steeds meer moederborden ziet. Naast 2.5GBASE-T is er tegenwoordig ook 5GBASE-T, dat een snelheid van 5 Gbit/s mogelijk maakt. Deze standaard vereist officieel CAT6-bekabeling, maar zou ook moeten werken op CAT5e-bekabeling van goede kwaliteit. Beide standaarden zijn echter ontworpen als oplossing voor het hergebruik van bestaande voor gigabit geschikte bekabeling die niet werkt in combinatie met een snelheid van 10 Gbit/s. De 10GBASE-T-standaard die een snelheid van 10 Gbit/s over koper mogelijk maakt, vereist officieel namelijk CAT6a-bekabeling om te kunnen werken met een lengte van 100 meter die volgens de specificaties mogelijk is.
Er is gelukkig een maar, want ook met CAT6-kabels is een snelheid van 10 Gbit/s mogelijk als de totale kabellengte onder de 55 meter blijft, en in een gemiddeld huis zul je niet snel tegen een lengte van 55 meter of meer aanlopen. We raden je dan ook aan om thuis te kiezen voor CAT6-bekabeling. CAT6a-bekabeling is namelijk duurder, biedt in de praktijk thuis geen voordelen en is lastiger te verwerken, omdat de kabel door betere afscherming dikker en stugger is. Die nadelen gelden in nog sterkere mate voor nog ‘betere’ kabels zoals CAT 7 (dat sowieso geen onderdeel is van de 10GBASE-T-standaard).
Ten opzichte van CAT5e-kabels is CAT 6 wel wat lastiger te verwerken, omdat de aderparen gescheiden worden door een binnenkruis, maar in de praktijk lukt het meestal wel om twee kabels tegelijkertijd door een leiding te trekken.
©salita2010 - stock.adobe.com
CAT6-kabels bevatten een binnenkruis dat de aderparen scheidt om interferentie te voorkomen, waardoor een hogere snelheid eenvoudiger te bereiken is.
Koop genoeg kabel
Omdat je voor een dubbele netwerkaansluiting twee kabels moet trekken en je waarschijnlijk meerdere aansluitingen maakt, heb je al snel tientallen meters kabel nodig. Het is daarom handig om een rol van 100 meter te kopen. Let erop dat je netwerkkabels in een variant met vaste (solid) of soepele (stranded) kern kunt kopen. Bij kabels met een vaste kern bevatten de aders één dikkere kern, terwijl bij soepele kabels de aders uit meerdere dunne koperdraadjes bestaan. Voor kabels die je min of meer permanent wegwerkt en deel uitmaken van je infrastructuur, kies je voor de solid-variant. Een afgeschermde variant voor thuis is niet nodig, utp is prima. Let er verder op dat de kabels echt van koper zijn gemaakt (ook wel aangeduid als CU) en niet van aluminium of staal (ook wel aangeduid als CCA of CCS).
Heb je al netwerkkabels liggen? Dan zou het in de praktijk zo kunnen zijn dat bestaande CAT5e-kabels in huis ook werken in combinatie met 10Gbit/s-apparatuur. Wil je upgraden naar multi-gigabitapparatuur, dan raden we je aan om eerst te testen of je de bestaande bekabeling kunt gebruiken. Vervangen kan altijd nog.
©Djordje Novakov
Koop een rol utp-installatiekabel met vaste kern.
Patchkabels Voor het aansluiten van je apparaten, waaronder netwerkapparatuur als switches en clientapparatuur als pc’s, gebruik je patchkabels. Dit zijn netwerkkabels die gebruikmaken van soepele aders en daardoor goed tegen beweging kunnen. Dergelijke kabels kun je zelf maken door netwerkstekkers op een kabel te knijpen, maar we raden je aan om hiervoor kant-en-klare kabels te gebruiken. Die kun je in allerlei lengtes kopen en zijn betrouwbaarder. Netwerkproblemen ontstaan in de praktijk vaak door niet goed aangeknepen stekkertjes, vaak veroorzaakt door goedkopere netwerktangen.
©Vasilius - stock.adobe.com
Gebruik voor het aansluiten van apparatuur kant-en-klare patchkabels, te koop in verschillende lengtes en kleuren.
Bedrade alternatieven
Wanneer je geen netwerkkabels kunt trekken, dan is een bekabeld netwerk toch mogelijk dankzij powerline-adapters. Deze gebruiken de elektrische bedrading in je huis voor netwerkcommunicatie. Je hebt minimaal twee adapters nodig. Het grootste nadeel van powerline is dat het vooraf niet duidelijk is of het in jouw huis goed werkt. Daarnaast is ondanks indrukwekkende getallen op de verpakking een gigabit-snelheid niet mogelijk, in optimale omstandigheden haal je zo’n 300 Mbit/s.
Een potentieel zeer interessante kabel voor datacommunicatie is de voor kabeltelevisie gebruikte coaxkabel. Heb je op geschikte plekken in huis een kabelaansluiting, dan kun je deze voor datacommunicatie gebruiken met behulp van MoCA-adapters (Multimedia over Coax Alliance). Deze werken net zoals de bekendere powerline-adapters, maar zijn in de praktijk een stuk sneller en halen moeiteloos een snelheid van 1 Gbit/s. Het grootste nadeel is dat je vermoedelijk niet in iedere kamer een coax-aansluiting hebt.
Je hebt minimaal twee MoCA-adapters nodig, eentje die je aansluit op je bedrade netwerk (bijvoorbeeld je router) en eentje op de plek waar je een netwerkaansluiting nodig hebt. Een setje dat je in Nederland eenvoudig kunt kopen, is de Hirschmann Inca 1G (ongeveer 120 euro).
©PXimport
Een MoCA-adapter zet een kabelaansluiting om naar ethernet.
Kabels trekken
Wil je de kabel in een (loze) leiding trekken, zorg er dan voor dat je dit op de juiste manier doet. Je loopt anders namelijk het risico dat de kabel ergens in de muur breekt of vast blijft zitten. Dit kan in potentie de leiding zelfs onbruikbaar maken.
In een ongebruikte loze leiding zit vanuit de bouw vaak een contactdraad, bijvoorbeeld een zwarte installatiedraad. Die contactdraad kun je gebruiken om te controleren welke loze leiding waar uitkomt. Hoewel het bij het gebruik van relatief soepele netwerkkabels doorgaans wel lukt, is het niet verstandig om je netwerkkabel aan de contactdraad vast te knopen om hem zo door de buis te trekken. Je hebt dan een grote kans dat er iets knapt.
Je kunt de contactdraad wel gebruiken om een trekveer door de leiding te leiden. De trekveer gebruik je dan om de daadwerkelijke kabel door de leiding te trekken. Wil je een leiding hergebruiken? Dan is het vaak mogelijk om de bestaande kabel (bijvoorbeeld een telefoonkabel) te gebruiken als hulpje bij het inbrengen van de trekveer.
Rechts de inbouwdoos waar we met behulp van de trekveer netwerkkabels in trekken.
Trekken met de trekveer
Je hebt een trekveer nodig om de kabel door de leiding te voeren. Een trekveer is een kunststof of metalen veer die sterk genoeg is om aan te trekken. Je hebt trekveren in verschillende lengtes, doorgaans variërend van 10 tot 50 meter. Meestal kom je met een veer van 10 meter al een heel eind, maar voor de zekerheid raden we je toch 20 meter aan. Kies voor een metalen veer, die is een stuk sterker dan de kunststof variant.
Voor het trekken van een draad door een leiding voer je eerst de trekveer door de buis, waarna je de netwerkkabels vastmaakt aan de trekveer en de trekveer weer terugtrekt. Als er een contactdraad of oude kabel aanwezig is, dan kun je die aan de trekveer vastmaken, waarna iemand aan de andere kant licht aan de kabel trekt terwijl je de veer invoert. Je bevestigt de netwerkkabel aan de trekveer door de aders van de netwerkkabel aan het oogje van de veer vast te maken.
Wil je twee netwerkkabels door één leiding trekken (dat is nodig voor een dubbele netwerkaansluiting), trek deze dan tegelijkertijd. Voorkom dat er een ‘prop’ ontstaat aan het einde van je trekveer door van iedere kabel bijvoorbeeld vier aders aan het oogje vast te maken. Je kunt ducttape gebruiken om de uiteinden van de kabels glad af te werken. Voor echt moeilijke klusjes kun je een trekkous gebruiken om de kabel netjes aan de trekveer te bevestigen, maar dat is een vrij kostbaar hulpmiddel.
Zorg dat de kabels zonder verstrengelingen worden ingevoerd.
Kabels trekken?
Daarvoor heb je een trekveer nodigMet z’n tweeën
Werk bij het gebruik van de trekveer altijd met z’n tweeën. De eerste persoon trekt aan de veer, terwijl de ander bij het punt blijft waar de kabel de muur in gaat en de kabel netjes zonder draaiingen invoert. Het is belangrijk dat je rustig en op een lage snelheid trekt. Een te hoge snelheid zorgt voor wrijving, waardoor de kabel zo warm kan worden dat de isolatie smelt en aan de buis blijft plakken met een kabelbreuk als gevolg.
Gaat het trekken van de kabel stroef, dan kun je talkpoeder of speciaal kabelglijmiddel gebruiken. Je kunt korte rukjes geven als de kabel even vastzit. Gebruik in geen geval zeep of afwasmiddel om de kabel makkelijker in te voeren. Dat zal op zich best werken, maar zeep droogt op en wordt dan keihard. Je krijgt de kabel in de toekomst dan nooit meer uit de muur.
Trek voorzichtig aan de veer, uiteindelijk verschijnen de twee netwerkkabels aan de andere kant van de buis.
Hulp van de stofzuiger Het nadeel van weggewerkte leidingen is dat je niet kunt zien of een leiding goed is aangesloten; een koppeling in een plafond kan bijvoorbeeld losgeschoten zijn. Lukt het invoeren van een trekveer niet? Probeer het dan eerst via de andere kant. Lukt ook dat niet? Gebruik dan een stofzuiger om een touwtje door de leiding te zuigen. Bevestig hiervoor de stofzuiger luchtdicht aan de leiding, bijvoorbeeld met tape. Zorg ervoor dat het touwtje wat ‘volume’ heeft, bijvoorbeeld door het uiteinde licht te knopen. Komt het touwtje er doorheen? Dan kun je dat gebruiken om de trekveer door de leiding te voeren. Lukt dit niet? Probeer dan iets lichters zoals visdraad of het lint van een cassettebandje (als je dat nog kunt vinden). Komt dat er wel doorheen, dan kun je daarmee het touwtje door de leiding trekken. Als dit ook niet werkt, kan een trekveerpomp helpen, maar er is natuurlijk altijd een kans dat een leiding niet bruikbaar is zonder het nodige hak- en breekwerk.
Afwerken
Aan kabels die op twee plekken uitkomen heb je niet zoveel, je moet de kabels afwerken om ze te gebruiken. Hoewel er speciale stekkertjes voor netwerkkabels met een vaste kern bestaan, kunnen dergelijke kabels alsnog niet goed tegen bewegen. Je hebt dus een afwerking nodig waarbij de kabel niet meer beweegt in de vorm van een wandcontactdoos of patchpanel.
Patchpanel
In je meterkast komen waarschijnlijk meerdere netwerkkabels bij elkaar. Die kun je met een patchpanel afwerken. Het patchpanel zelf bevat geen elektronica; met behulp van een patchkabel sluit je een poort aan op je switch of router.
Voor thuis zijn professionele patchpanels voor montage in een rek met bijvoorbeeld 24 aansluitingen overdreven. Desktop-patchpanels met acht of twaalf aansluitingen die je direct op de muur kunt schroeven, zijn in veel situaties het aangewezen product en kun je voor een paar tientjes aanschaffen. Hierin sluit je de netwerkkabels aan met behulp van LSA-stroken. We leggen je verderop uit hoe je deze afmonteert.
Een alternatief voor LSA-stroken zijn patchpanels die geschikt zijn voor keystones, een netwerkaansluiting in een blokje dat je op de kabel monteert en vervolgens in een frame klikt. Een voordeel van keystones is een hogere flexibiliteit en dat je een aansluiting eenvoudig kunt vervangen bij een defect. Keystones zijn er in handige gereedschapsloze varianten. Een patchpanel gebaseerd op keystones is meestal wel duurder, omdat je zowel het geschikte patchpanel als de losse keystones moet aanschaffen.
Een desktop-patchpanel schroef je eenvoudig aan de wand van bijvoorbeeld je meterkast.
Wandcontactdoos
In een kamer werk je de kabels af met een wandcontactdoos. Bij een inbouwdoos gebruik je een variant die geschikt is voor inbouw. Een alternatief bij bijvoorbeeld kabels in de plint is een opbouwvariant. Een simpele witte wandcontactdoos met twee netwerkaansluitingen koop je voor zo’n 10 euro.
Wandcontactdozen zijn ook verkrijgbaar in varianten die je netjes kunt integreren met schakelmateriaal van bekende fabrikanten als Jung, Gira en Busch Jaeger. Die verkopen frontjes die je kunt gebruiken in combinatie met een binnenwerk dat voldoet aan de UAE-specificaties zoals het Cat 6-inbouwelement van Rutenbeck, dat je voor ongeveer 13 euro aanschaft. Je sluit de netwerkkabels met behulp van LSA-stroken aan op de wandcontactdoos.
Koop geen binnenwerk met schroefaansluitingen, die zijn niet geschikt voor netwerktoepassingen en bedoeld voor telefonie. Een alternatief is een exemplaar dat gebruikmaakt van keystones die je in een speciaal frame klikt. Dergelijke frames zijn ook verkrijgbaar in varianten die passen bij het schakelmateriaal van bekende fabrikanten.
Dit binnenwerk van Rutenbeck met LSA-stroken is compatibel met diverse series schakelmateriaal.
LSA-stroken aansluiten
De meeste patchpanels en (binnenwerken voor) wandcontactdozen maken gebruik van LSA-stroken voor het aansluiten van de aders. De aders worden in contacten geduwd, waarin een mesje zit dat de isolatie insnijdt om contact te maken. Zo ontstaat een koude las die ongevoelig is voor corrosie. Om de aders vast te zetten, heb je een speciaal stuk gereedschap – een LSA-punch-down-tool – nodig.
LSA-stroken aansluiten ...
... doe je met een LSA-punch-down-toolHaal eerst een stukje buitenmantel van je netwerkkabel en knip indien aanwezig het binnenkruis weg. Ontvlecht de aderparen niet, die moeten zo veel mogelijk bij elkaar blijven. Voer de kabels door in je wandcontactdoos of patchpanel. Leg de acht aders vervolgens over de juiste aansluiting van de LSA-strook. Gebruik de kleuren die als B vermeld staan. Leg de ader een beetje vast over de strook en zet de punch-down-tool op de LSA-strook. Druk de punch-down-tool vervolgens in tot je een klik hoort. Sluit alle aders aan, de overbodige stukjes draad worden tijdens het aandrukken door de punch-down-tool netjes afgesneden. Draag een (veiligheids)bril om te voorkomen dat een stukje draad in je oog schiet. Wanneer alle aders zijn aangesloten, monteer je de netwerkaansluiting of patchpanel verder af.
©Tohid Hashemkhani - stock.adobe.com
De punch-down-tool heeft een schaartje dat overbodige stukjes draad afknipt.
Met behulp van de punch-down-tool sluit je de aders aan op de LSA-stroken.
Kleurvolgorde aders Voor het aansluiten van de aders op de pinnen bestaan twee standaarden, T568A en T568B. Sluit de kabels altijd aan volgens de T568B- of B-codering, dit is de standaard die in Europa gebruikt wordt. Doorgaans zijn de LSA-aansluitingen voorzien van de aanduidingen A en B en wordt met een kleurtje aangegeven welke ader er aangesloten moet worden. Helaas worden soms alleen de A-standaard en de pinnummers getoond. Aan de hand van de pinnummers kun je gelukkig nog steeds de juiste ader op de juiste pin aansluiten. Gebruik dan het schema dat je hier ziet.
De pinnummers met de bijbehorende aders volgens T568B.
Gebruiken en testen
Heb je alles netjes aangesloten, dan kun je je apparatuur aansluiten en kijken of alles werkt. Controleer met behulp van de lampjes, je switch of de netwerkeigenschappen in Windows, of de juiste snelheid gehaald wordt.
Werkt je aansluiting helemaal niet of haal je een veel lagere snelheid dan verwacht, dan is er vermoedelijk iets verkeerd aangesloten. Een foutje bij het aansluiten van acht aders is immers snel gemaakt. Met een simpele kabeltester kun je achterhalen of alle aders juist zijn aangesloten.
©Oleksandr - stock.adobe.com
Met een netwerktester kun je aansluitfouten achterhalen.